Eenzame uitvaart nummer 228
I.M. Fritz A.
Begraafplaats St. Barbara, dinsdag 17 april 2018, 10 uur
Dichter van dienst: Erik Lindner
Gina van den Berg, secretaris van het bestuur van de Eenzame uitvaart, belt mij met enigszins bedrukte stem. Er is iemand overleden, voor het eerst na het overlijden van F. Starik zelf. Er is niemand die het overlijden zo belichaamde als de coördinator van de poule van dichters. Of ik de zaak wil waarnemen deze keer. Ik stem toe, als Starik vroeger op vakantie was deed ik dat immers ook. Maar hij is niet op vakantie helaas en ik weet dat rond deze uitvaart de heenvaart van Starik over de eenzame gestorvene hangt.
De heer Fritz A. is geboren in Amsterdam op 25 oktober 1951. Hij had een Duitse moeder, Frida, en een Nederlandse vader, Herman. Van verdere familie is niets bekend. Hij is gevonden op 5 april maar als datum van overlijden wordt 27 maart aangehouden, omdat hij al een tijd in de woning lag. De buurvrouw merkte dat het begon te ruiken en belde de politie.
Meneer werd aangetroffen voor de kachel die nog steeds hoog stond. De woning was vol met rommel, een oude kattenbak die niet meer gebruikt werd met daarop een wok, een kledingkast die uit elkaar viel met kleren die aan de randen hingen en daarbinnen nette pakken. Ook het bed was ingestort, meneer sliep voor de kachel. De ramen zaten dicht en ook de dikke gordijnen. De dienst trof geen muziek aan, alleen maar blikken goedkoop bier, erwtensoep en pornoboekjes. En alles zat onder een laag stof. De woning was op 28 april 1983 betrokken en vermoedelijk sindsdien niet meer gestofzuigd, daarvoor was het er ook veel te vol. Meneer A. had geen contact met de buren. Volgens zijn huisarts waren er depressieve klachten.
Ik ga een kijkje nemen maar ben onzeker over het adres. De straat is in de Rivierenbuurt, rij je die uit dan ben je bij het Mirandabad en kan je langs de Amstel zo de stad uit. Nummer 1h is een aanduiding voor een nieuwbouwwijk, maar in Amsterdam betekent het altijd 1 hoog en moet het de toevoeging van een ander huisnummer zijn. Ik ga op zoek naar 1-I, maar het eerste huisnummer in de straat is nummer 3. Er is een deur links van zonder brievenbus of bel of naambordje. De gordijnen op de eerste etage van het hoekhuis zijn gesloten. Maar de toegang tot de woning moet aan de gevels te zien om de hoek zijn. En dat is niet mogelijk.
Van Mierik van de gemeente geeft uitkomst: het is nummer 43-I. Er staan grote bomen in de straat, een brede stoep met een klein plantsoentje, kijkgroen heet zoiets. Er staat inmiddels een raam open, het gas is volgens Van Mierik afgesloten. De erker ziet er intrigerend uit: tussen de vitrage waar planten doorheen groeien en de zware gordijnen is een lege ruimte. Daarachter moet de rotzooi staan. Ik bel aan, maar dat heeft geen zin. De vitrages lijken wel gekronkeld voor het raam te hangen. Er is zonwering, maar die is nauwelijks omlaag getrokken. Ik vraag me af of meneer naakt voor de kachel gevonden is, in pyjama of normaal gekleed.
Starik was altijd zo keurig op tijd, lang voor de dichter die hij gevraagd had aankwam, stond hij naast de dragers voor het kleine kapelletje van Sint Barbara te wachten. Hij vervulde zijn plicht met enorme toewijding. Ik heb me wel eens schuldig gevoeld jegens eenzame doden die allergisch zijn voor poëzie en me afgevraagd of onder daklozen en eenzamen geen Starik-codicil moet worden aangeboden voor hen die per se geen dichter aan hun graf willen. Een eenzame uitvaart is een ritueel, een traditie. Ik vermoedde de beeldend kunstenaar die Starik ten slotte ook was achter de volharding van het concept, een ritueel met medewerking van levende dichters. Bij zijn eigen overlijden werd de kist over de hoofden van de bezoekers naar het kerkje getild, waaruit “Ukalakanot” weerklonk van de Ierse Virgin Prunes. Het publiek stampte ritmisch de maat mee op de grond, Van Mierik noemde het een Katarendans. Starik moet het precies zo hebben uitgedacht.
Vier dragers staan al klaar bij de poort en ook Van Mierik. Ik heb geen muziek meegebracht. De heer Fritz A. krijgt het klassieke repertoire, het “Air” van Bach, dan het gedicht en daarna Chopin en Grieg.
In een museum is er soms een raam waardoor je
je herinnert waar je nu eigenlijk bent. Niet daar
maar in het doolhof van je eigen huis ben je waar
je staart naar de gloeiend rode blokjes in de haard
van de kachel die op tien staat. Languit lig je op
de vloer en je vergaat al bijna vijfendertig jaar
adem halend in de kamerhitte met op het tapijt
je droge huid en de schroeiplekken onder het stof.
De zon staat op de markiezen en volop op de ruit.
Takjes van kamerplanten prikken door de vitrage
de laatste bladeren plakken plat tegen het raam
de potdichte gordijnen een halve meter ervandaan.
Je geeft niet thuis terwijl je er wel degelijk bent
een boom in de grond in het kijkgroen van je tuin
de fietsen met kettingen geketend aan het hek
en achter de hemden aan knaapjes je nette pak
waarin je fluitend langs de Amstel fietste. Het raam
blinkend door het stof verraadt je plaats, de droom
die je er had en het kunstwerk dat in vlammen opging.
Het overhemd hangt tegen de deur van de kledingkast
met neerhangende schouders. Door de regenpijp
langs de erker kruipt een torretje naar de dakgoot
en in de straat staat het zonlicht op springen als
je met een hand even je slaap aanraakt en gaat.
Er is water klaargezet, ik vergeet ervan te drinken. Ik verspreek me een keer in de voorlaatste regel. Na de muziek nodigt de uitvaartleider ons uit hem en de kist te volgen. We lopen Sint Barbara over. Af en toe raast een sprinter voorbij de heg. Dan houden we stil, maken de dragers de bocht naar het gedolven graf waarbij ze een zwenking moeten maken rond een klein jong boompje. We gooien wat zand op de kist en ik daarbij het gedicht.
Op de terugweg doen we het graf van Starik aan. Er ligt onder de stapel lelies, die Starik ‘stinkers’ noemde, een verkeersbord met daarop ‘F. Starik plein, Dichter van dienst’. Deze begraafplaats was zijn favoriete plek, zo dicht bij zijn woonhuis waar het graf naar gekeerd is. Op weg naar de koffiekamer merken we op dat de platanen nog kaal zijn zo laat in het voorjaar.
In een museum keert door plotseling uit het raam te kijken je geografisch bewustzijn terug, je beseft je aan welke kant van het gebouw je je bevindt. Het is ook een esthetische belevenis, het uitzicht is geframed als kunstwerk. Hetzelfde geldt overigens voor de glazen deur van de nooduitgang van de Ikea, plotseling weet je na intensief naar alle spullen gekeken hebben waar de parkeerplaats is en waar de snelweg. De heer Fritz A. was altijd binnen, had geen besef meer van plek. Starik wel. Niet lang voor zijn eigen overlijden sprak hij zijn vriend, de dichter Menno Wigman, op diens begrafenis toe, met een snik in zijn stem die zelfs F. Stariks theatraliteit niet helemaal kon verbergen. Hij had het over een bank van de Ikea die Menno maar stom vond en die Frank toen maar toch had weggedaan. Net voor hij zelf ging.