Eenzame uitvaart nummer 216
I.M. R. M. B.
dinsdag 28 maart 2017, begraafplaats St. Barbara, 11.15 uur
dichter van dienst: Eva Gerlach
Telefoon. Private, zegt het schermpje. Dat zal Van Bokhoven wezen. Het is hem. Tegelijkertijd zie ik via de mail het ambtsbericht binnenkomen. Dat probeer ik te lezen terwijl Van Bokhoven vertelt. Moeder overleden, in Suriname, al in 1967, dus niet lang na zijn geboorte op 16 januari 1962 in Paramaribo, vader vertrokken met onbekende bestemming. Daar wordt geen datum bij gegeven.
Je zou kunnen veronderstellen dat vader met zoon en wellicht meerdere kinderen (dat viel niet te achterhalen, het Surinaamse Consulaat trekt rustig maanden uit om die eventuele broers en zussen te traceren en zoveel tijd is er niet) ergens rond 1973 naar Nederland zijn verhuisd, dat is allemaal geschiedenis, bij het Bevolkingsregister staan ze niet meer ingeschreven, misschien zijn ze weer teruggegaan, je weet het niet en zal het waarschijnlijk nooit te weten komen. Of misschien ook wel, als die mevrouw van De Volkskrant haar plan doorzet om een paar van die onbekende doden voor de eindejaarskrant na te trekken, ‘we doen altijd zo’n jaaroverzicht met BN-ers, zou het niet een aardig idee zijn om er ook een paar verloren zielen tussen te stoppen?’ Ik bromde wat, maar legde het idee toch bij de chef van de Dienst neer, die het verzoek op zijn beurt bij de afdeling communicatie neerlegde. We gaan het zien. Deze man zou een kandidaat kunnen zijn. De dienst kan daar niet op wachten, al die maanden, op het Consulaat, iemand van de krant kan dat wel, die kan naar Suriname vliegen, met die broers en zussen praten, zijn geschiedenis althans deels reconstrueren.
Niet afdwalen nu. Meneer B. overleed al op 13 maart in het OLVG, er was enige storing in de communicatie, zijn dood werd pas op 22 maart aangemeld bij de Dienst. In het ziekenhuis heeft hij geen bezoek ontvangen, niemand die hem op kwam zoeken. Hoe lang hij daar gelegen heeft? Waaraan hij overleden is? Jij vraagt het. Op de ochtend dat Van Bokhoven de melding binnenkreeg is hij de sleutel van zijn benedenwoning in Oost op komen halen en heeft hij de woning bezocht. Daar zou een opschrijfboekje liggen met een paar telefoonnummers of adressen erin, mensen die je kunt waarschuwen dat hun vriend, broer of wie dan ook overleden is.
Ik vraag naar zijn bevindingen. ‘Dit moet je maar niet opschrijven, voor je het weet komt er hommeles van,’ zegt hij en prompt schrijf ik dit op: ‘Het was 100 x een vuilnisbelt. Muizen, ratten, we konden niet naar binnen, voor onze eigen veiligheid niet.’ Geen boekje.
Zoveel weet ik, donderdag 23 maart, eind van de middag. En ik weet dat dichter van dienst Eva Gerlach van haar vijfde tot haar achttiende in Suriname heeft gewoond. Zoveel weet ik nog steeds, als ik dinsdagmorgen naar de begraafplaats fiets, door een weergaloos bloesemend Westerpark, uitbundige zon, ja, het is duidelijk lente geworden, ik vind het stoer van de natuur, dat het in alle vertrouwen bloesemt en doet, terwijl de temperatuur des nachts nog altijd tot het vriespunt daalt, het nog maandenlang troosteloos kan regenen, je weet het niet.
Ik tref Van Bokhoven op de begraafplaats, met de stagiair van wie hij al aankondigde dat die mee zou komen, die wou de dichter ook wel eens ontmoeten, had hij gezegd, met de Degenkampjes, Mounir in het pak, hij zal de uitvaart begeleiden. Uitvaartleidster Wietske arriveert in een witte auto. Ook zij voegt zich bij ons. Ik overhandig mijn usb-stick aan Mounir, met een briefje erbij wat de juiste volgorde van de drie muziekstukken is. De rouwauto arriveert, zoals meneer Van Bokhoven vaststelt – ik schrijf eigenlijk altijd lijkwagen, en ben dan altijd even onzeker over dat (al te?) directe taalgebruik, en weet vervolgens geen adequaat synoniem. Rouwauto, goedgekeurd. Al heeft de auto zelf natuurlijk geen verdriet.
Als ook Eva zich bij ons heeft gevoegd, wil Wietske overleggen of we in stilte zullen binnentreden, dat komt misschien de aandacht voor het eerste muziekstuk ten goede. We kijken elkaar onzeker aan, de vraag is nieuw voor ons, we zijn eraan gewend dat de muziek bij het binnenlopen al begonnen is, ons verwelkomt. Ik vertel dat het eerste muziekstuk met een trompetje begint, Kyteman, een stuk dat Intro wordt genoemd. Je zou kunnen zeggen: in de stijl van een Surinaamse uitvaart; een mager trompetje weliswaar, heel kaal eigenlijk. We besluiten dat we zonder muziek zullen binnenlopen om vervolgens, zittend, met aandacht naar het trompetje te luisteren, we verdelen ons over de rijen. We zorgen er allemaal voor dat we niet recht achter elkaar zitten, dat we onbelemmerd uitzicht hebben op het podium, waarop die onbeweeglijke kist, het bloemstuk van de dienst. Met in die kist de man die veel te vroeg is doodgegaan.
Voor de muziek begint, vertelt Wietske dat we bijeengekomen zijn om meneer B. te gedenken met woorden, muziek en bloemen, geeft na afloop van de muziek het woord aan Eva Gerlach:
Bruya
Ik weet van u hoe u heette,
dat u doodging, de plek van uw graf.
Uw leven liep op een eerder
ingesteld ogenblik afals een kookwekker in een keuken
waar niemand luistert naar tijd
want het maakt niet uit of je stuk kookt
op het vuur van de eeuwigheid.Ik weet waar uw huis woont, uw bed sliep,
dat u stank had, ratten en pijn
maar wat weet ik van uw bruya,
van hoe door elkaar u kon zijn.Ik weet niet meer wat ik wou zeggen.
Hier sta ik, daar ligt u nu.
Dit is uw leven. Hoe heeft het
zo ver kunnen komen met u.
Eva Gerlach
bruya: verwarring (Sranan)
Stevie Wonder zingt They won’t go when I go, de uitvaartleidster maant ons bij het laatste nummer, van Goran Bregovicz, te gaan staan, en verdomd, er klinkt een wekker in dat nummer, een wekker die langzaam ophoudt met tikken, het klopt allemaal per ongeluk weer precies. Bij de nazit zal ik uitleggen hoe de muziekkeuze tot stand kwam. Van Bokhoven zegt dat hij de muziek mooi vond, deze keer. Hij moet er zelf hartelijk om lachen. Allemaal toeval.
© voor gedicht: Eva Gerlach
© voor verslag: F. Starik
+