Eenzame uitvaart 209
I.M. L.H.J. H.
Begraafplaats St. Barbara, donderdag 1 september 2016, 10 uur
Dichter van dienst: Anneke Brassinga
Van Bokhoven belt: een lijkvinding op de Bataviastraat in Amsterdam-Oost. Meneer werd gevonden in zijn woning, op 26 augustus, om 14.45 uur. Een benedenwoning, die volgens Van Bokhoven meer op een werkplaats lijkt. Overal ijzer, gereedschappen, muizenkeutels. Zeker dertig jaar niet schoongemaakt. Eenpersoonsbedje midden in de kamer, tussen de rotzooi. Hij heeft (had) een vriend, een ex-collega, vrachtwagenchauffeur, die de politie opmerkzaam maakte op het feit dat hij niet meer opendeed, noch zijn telefoon beantwoordde. Politie forceerde deur.
Zijn moeder is 86, woont in Drenthe, kan en wil er niks mee te maken hebben.
Er is een broer in Portugal, van wie het telefoonnummer niet klopt.
Ook het nummer van de vriend klopt niet. Dat is door iemand van de dienst opgenomen en bleek geen bestaand of geldig nummer. Daar hield het op.
Dit weet ik. Deze gegevens deel ik met Anneke. ‘Doe je best,’ mail ik haar, tezamen met de scans die Van Bokhoven van de melding maakte. Daar staat ook nog op: ‘Schouwarts is klaar. A en B verklaring aanwezig.’ En dat hij werd geboren in Assen op 15 juli 1958, mijn bouwjaar.
Op donderdagochtend fiets ik door het park weer naar St. Barbara. Mannen van de gemeentereiniging ontfermen zich over de enorme bergen vuil die na een zwoele zomeravond achterbleven, twee reigers warmen zich met ontvouwde vleugels in de ochtendzon. Honden en hun bazen, joggers, vrachtwagens die een festival opbouwen of afbreken, je houdt het haast niet bij. Op de begraafplaats tref ik Anneke naast een mevrouw met een bosje bloemen. Een buurvrouw, Joke. Fijn. Ze zegt dat ze erg blij is dat we zijn gekomen. Ze had er al weleens iets over in de krant gelezen, dat had ze fantastisch gevonden. Zo’n teder gebaar, noemt ze het. ‘Zo goed dat jullie dit doen.’ Ik op mijn beurt informeer of de vriend nog bereikt is, ja, die weet ervan, maar kan niet komen, die heeft het aan zijn hart. Even later komt de lijkwagen voorgereden, we gaan staan om de dode te verwelkomen, zwijgend. De uitvaartleidster nodigt ons uit het condoleanceregister te tekenen, dat doen we, Joke tekent mede namens de buren en de vriend, die niet kon komen, schrijft ook zijn telefoonnummer er voor de zekerheid nog maar eens bij. Daarna wachten we nog even af of Van Bokhoven zal komen. Om vijf over tien gaan ook wij naar binnen. Ik heb de muziekkeuze eenvoudig op drie keer licht-klassiek gehouden. Degenkamp stelt voor: Het Air, Prélude van Chopin, Morgenstimmung. Dat is goed. De uitvaartleidster heet ons welkom, geeft Anneke het woord.
*
Een man alleen
Ongehuwd en nooit gehuwd geweest – ijzer,
gereedschappen, muizenkeutels. In geen dertig jaar
schoongemaakt het woninkje b.g.,in een karige maar keurige straat. Een vouwbed
middenin de kamer, rotzooi eromheen:
ik sta aan uw raam, het is een zomerdag,de wind leeft en de mensen leven. De man die
voor mij reed had op zijn hemd een slagzin staan:
Schoonhouden is Simpel. Vergeet het maar.Bestaan groeit dicht, verschimmelt, er is
geen uitzicht meer, een struikgewas alleen
van verstofte belofte, aquarium waarin geen vis,kooi, vogelloos. Alles bewaard waaraan
een waan van waarde kleefde, het hoopt zich op,
het raakt verslenst en taai als in een droomwaarbij de dingen levend worden en onhandelbaar.
Een man blijft jongen soms, een hummel
die verdiept is in zijn spel – gesleutel en geknutselaan onbegonnen werk. Ik had een broer die ook
zo’n eenling was met net zo’n mesthoop
om zich heen, zijn leven in het slop geraakt –vandaar dat ik vandaag hier als uw naaste sta,
u was gegarandeerd een lieverd zoals hij, u wàs
mijn broer bijna, rust nu in vrede zoals hij.Anneke Brassinga
*
Muziek. De uitvaartleidster vraagt aan Joke of zij ook nog wat wil zeggen, ze knikt ja, komt naar voren, wendt zich tot de kist. ‘Bertus, je was een schreeuwlelijk, maar ook een lief konijntje, zo’n lief konijntje als op de kaart staat die we voor je hebben geschreven. We moeten nu afscheid nemen, ook namens de andere buren en je vriend, die helaas niet komen kon, vanwege gezondheidsproblemen, maar hij is ook hier, in gedachten, om afscheid van je te nemen. Vergeet het maar, jongen, zoals de dichter het net zo mooi verwoordde: vergeet het allemaal maar. Je hebt het niet gemakkelijk gehad, je bent als kind mishandeld, je hebt in tehuizen en in de gevangenis gezeten, en het leek nu juist wat beter met je te gaan, nou dus niet. Jammer. Het beste van ons allemaal.’ Als ze is uitgesproken klopt ze zachtjes op de kist, vouwt haar handen, buigt voor haar buurman, die ze bij zijn roepnaam Bertus noemde.
Morgenstimmung. De dragers stommelen binnen, we gaan staan, lopen achter de kist aan naar buiten, het zonlicht in. Als de kist is gezakt, we een moment stilte in acht hebben genomen, besluit ze om de kaart met het lieve konijntje erop, die van de kist is genomen, toch maar in het graf te gooien, samen met het gedicht van Anneke, dag. Schepje zand.
Op de terugweg komen de verhalen, bij de koffie, buiten, waar we kunnen roken. Joke is erg ingenomen met hoe de schamele plechtigheid is verlopen, uw gedicht, de muziek, ook prachtig. Hij is dus door die vriend gevonden. Ze hadden allebei zo’n bakkie, daar zaten ze ’s avonds vaak door te kletsen, de vriend had hem verteld dat zijn uitkering was overgemaakt, daar was Bertus blij mee, kon hij meteen nog even naar de nachtwinkel om koffie en shag te kopen. Daarna werd het stil. De volgende dag bleef het stil. Toen zijn ze achteromgelopen, en nou, daar lag hij dus. Er was maar een enkel shagje uit zijn verse pakje gedraaid. Hij heeft dus hooguit iets van anderhalve dag doodgelegen. En ja, hij was een portret. Die muziek zou hij maar niks gevonden hebben. Hij was meer van: ‘Hondenlul! Hondenlul!’ zingt Joke voor, ze spreidt haar armen erbij. We lachen. ‘Dat kan je moeilijk op een uitvaart draaien,’ nu zing ik het zelf ook. ‘Dat soort dingen, daar hield hij dus van. En dat zette hij dan steeds harder, om zich op te draaien, en dan volgde er meestal een scheldpartij, begon hij te tieren en te razen. En dan een kwartiertje later was het weer klaar, hield hij weer op. Hij kon ook zijn goede dagen hebben hoor, als het mooi weer was, en hij hoorde ons op het balkon praten, kwam hij wel een praatje maken. Of hij zette zijn tuin ineens helemaal vol met tuinkabouters. Dat duurde dan twee weken ofzo, daarna was het weer een puinzooi. Hij heeft gewoon een moeilijk leven gehad. Niet dat hij dronk of zo, ja wel eens een biertje, maar hij was niet verslaafd. Nou ja, hij rookte dus.’
Als Joke afscheid heeft genomen, na ons nogmaals omstandig dank te hebben gezegd, en wij onze complimenten om haar ontroerende toespraakje hebben gedeeld, heel erg lief, alles, haalt Anneke haar mobiel tevoorschijn, laat de foto zien die ze van zijn woning heeft gemaakt, dat opvouwbed, het lege aquarium, de vogelloze kooi – het staat er allemaal.
Ook dit is Amsterdam: je onmogelijke buurman, en dan toch van hem houden.
© voor gedicht Anneke Brassinga
© voor verslag F. Starik