Verslag van de eenzame uitvaart van V. M.
geboren op 19 april 1985 in Mošovce, Slowakije, overleden op 15 juli 2011 in Den Haag
Maandag 25 juli 2011, 9.45 uur, Nieuw Eykenduynen, Den Haag
Dichter van dienst: Henk van Zuiden
Onderweg naar de aula van Nieuw Eykenduynen moet ik weer aan hem denken.
V. M. Zo jong, wanhopig, teleurgesteld, meer dan kapot van liefdesverdriet, of misschien een hele trits tegenslagen achter elkaar meegemaakt. Zijn daad was geen schreeuw om aandacht, althans, niet zoals vaak voorkomt bij tieners die een op voorhand te mislukken manier bedenken bij een zelfmoordpoging. V. koos voor een radicale klassieke methode: ophanging.
De vriend van hem die bij de politie een verklaring aflegde, was de volgende dag verdwenen.
Ondergedoken of gevlucht. Misschien zwaar aangeslagen door het gebeurde. Misschien was hij de jongen die met de vriendin van V. aan de haal ging. Ik ben er niet achter gekomen.
Andere vrienden of bekenden zijn niet gevonden. Wel de naam van de huurbaas die tevens werkgever van V. was. Hij viert vakantie in Turkije, komt over twee weken terug.
De moeder van V. kan, zeer waarschijnlijk door geldgebrek, niet naar de crematie in Den Haag komen.
Met gedicht en teer boeketje lathyrussen in mijn fietstas rijd ik het terrein van de begraafplaats op.
Het is half tien.
Word ik verrast wanneer ik de wachtkamer in loop? Zit er misschien toch een vriend of vriendin, of een groepje vrienden? Er is niemand.
Ik doe mijn jasje uit, ontdoe de bloemen van het knisperpapier en ga zitten. Na vijf minuten komt de uitvaartleidster naar me toe. “U bent de dichter?” Ik beaam dat en geef haar de cd’s waarop ik een post-it heb geplakt. In leesbaar handschrift heb ik er op gezet welk muziekstuk eerst en welk muziekstuk er na het voorlezen van gedicht gekozen is. Ze knikt, en loopt met beide cd’s weg.
Ik ga weer zitten. Op een salontafel zie ik een stapeltje tijdschriften liggen. Het blijkt een nieuw tijdschrift te zijn ‘dat met je meeleeft’: to Be. Ik blader het door, op zoek naar interview met cabaretière Nilgün Yerli. Aan lezen kom ik niet toe. De uitvaartdame komt me ophalen.
“Verder niemand gekomen, hé? We zijn dus alleen.” Ze opent de auladeur, ik loop naar de eerste rij stoelen. Zij blijft achterin de aula staan. Nadat ik heb plaats genomen begint de muziek. Muziekstuk nummer twee: fragment nummer 10 uit de cyclus On an overgrown path I van Leoš Janáček, gespeeld door András Schiff. Beetje slordig dat de volgorde is omgedraaid… V. merkt het denk ik niet. Tijdens de muziek gaat tweemaal een deur ergens open en dicht (de aula heeft meerdere toegangsdeuren). Toch nog iemand voor hem? Ik kijk niet om. Dat doe ik pas nadat het stil is geworden. Meteen komt de uitvaartdame naar me toegelopen, zegt dat ik nu mijn gedicht kan voordragen.
Na het lezen leg ik het gedicht onder de ranke bijeengebonden steeltjes van de vlinderachtige lathyrussen en ga terug naar mijn plaats. Zie dan in een oogopslag dat er twee heren bij de dame zijn gaan staan. Eén van hen zorgt ervoor dat nu Joj, joj, joj, van Jarmila Sulakova door de aula zingt. Zodra het lied uit is loopt de uitvaartdame weer naar voren. Ze knikt naar mij, zet een paar stappen terug, maakt een zeer lichte buiging richting kist. Ik sta op, blijf even bij de kist staan, zeg zacht iets tegen V., wandel dan ook naar de uitgang. Eén heer is ondertussen verdwenen, de dame en andere heer geef ik een hand. “Sterkte,” zegt de dame, “Goede dag verder.” Ik bedank haar, vraag de cd’s terug en wandel naar buiten.
VRAGENBOOG
Hoeveel vrienden heb je die van je houden?
Is er altijd een jongen een meisje een man of
vrouw rond je die je breekt in je val?
Vind je telkens een schouder naast je, een
hart dat je pijn deelt, beleef je dan ‘gedeelde
smart is halve smart?’
Ken je Vondels spreuk over het leven? Wie
zorgt er dan voor dat jij in een dorpshuis staat,
op stadsplanken of grote opera? En wie o wie
bepaalt wat of jouw deel is?
Worden er nog bergen verzet, wordt een
lichaam opnieuw geschommeld totdat het
zich weer thuis voelt, verdwijnt er niemand
voordat de kaarsen zijn opgebrand?
En is er een deez of geen die ademloze gifdingen
bij je vandaan houdt? Waar is hij, waar is zij?
Wordt er misschien een zon voor je gehaald
die je laat schijnen in een rivier? Is er iemand
die je vraagt een sneeuwengel te maken, waarna
je in slaap valt? Omhelsd door al het lichtwit
om je heen weet je niet of je droomt of wakker
geworden bent. Passanten vinden een pas
geboren kind dat om liefde schreeuwt.
Henk van Zuiden