Eenzame uitvaart #99, Amsterdam

Eenzame uitvaart nummer 99, Amsterdam
N.N.
Vrijdag 12 september 2008, 14 uur, begraafplaats St Barbara
Dichter van Dienst: Eva Gerlach

“Onbekende man, gevonden in Amsterdam-Noord, langs de Durgerdammerdijk ter hoogte van het ‘ecologisch park’ op 15 augustus om 10.40 uur ’s morgens. Bolletjesslikker, hoogstwaarschijnlijk gedumpt door criminelen,” meldt Ali Mahmood van de Dienst, een dinsdag, aan de telefoon.

Ik had er al over in de krant gelezen, het bericht onthouden en daarbij onwillekeurig gedacht: dat wordt er een voor ons. Eenzame uitvaart nummer negenennegentig. Een volgende dode die hier wordt uitgeleverd zal dan nummer honderd heten. Mooi ronde getallen, mensen zijn geneigd zoiets te vieren, het bereiken van het hoogste punt, hoe lang je het met elkaar hebt uitgehouden, al was het lang geen feest.

We hoeven deze keer geen lang gesprek te voeren, het slachtoffer moet eenvoudig zijn te googlen. Mahmood meldt dat er niemand van de Dienst bij de uitvaart aanwezig kan zijn, we moeten het helemaal zelf doen. Dat zal wel lukken, meent hij. Hij vertelt dat het lichaam van de dode bolletjesslikker voor onderzoek in beslag is genomen, waarbij men het hoofd van de romp heeft gescheiden, en die later weer terug op elkaar aangesloten. Alsof men aannam de bolletjes in het hoofd aan te treffen, alsof ze uitsluitend in de verbeelding van het slachtoffer bestonden. Dichter van dienst zal Eva Gerlach zijn. Over sommige dingen hoef je nauwelijks na te denken.

Voor haar gemak en uit nieuwsgierigheid google ik desondanks de scherven van dit leven uit pers- en politieberichten bij elkaar: ‘Er zijn evenwel geen aanwijzingen dat het slachtoffer door een misdrijf om het leven is gekomen. Het rechercheonderzoek is nog in volle gang.’

‘Zijn signalement luidt als volgt: – 1.60m, 63 kg, kort steil haar, kleur zwart, kleine tatoeage op de rechter bovenarm bestaande uit drie letters, kleur groen/blauw, de man is mogelijk al wat ouder, wit polo shirt met korte mouwen, lange beige broek.’

‘Bij sectie bleek de man enkele tientallen bolletjes cocaïne in zijn lijf te hebben. Toxicologisch onderzoek moet uitwijzen of hij is overleden door het knappen van een van die bolletjes. Volgens een woordvoerder van de politie vertoont de man geen uiterlijke kenmerken van geweld. Hij werd door een passant gevonden op de hoek Liergouw en Durgerdammerdijk.’

‘Dat bolletjesslikkers in de drugswereld niets meer betekenen dan een verpakking voor de smokkelwaar, werd een paar jaar geleden op grove wijze duidelijk toen een zestigjarige dode bolletjesslikker werd opengesneden door lieden die op zijn drugs uit waren. Het toegetakelde lichaam werd in de struiken aan de Zeeburgerdijk gedumpt. Wandelaars deden deze gruwelijke vondst. Toevallig werd de familie van deze man wel opgespoord, maar vaak blijven het onbekende doden. Zoals ook de twee duikers die in juni van dit jaar levenloos kwamen bovendrijven in het Westelijk Havengebied. Vermoedelijk waren dit Oost-Europese drugsplukkers – duikers die de drugsbuit van de onderkant van schepen moesten aftrekken, maar verder is alles onbekend: identiteit, doodsoorzaak en connecties. Deze twee duikers werden in juli naamloos begraven.’ (Zie ook eenzame uitvaart nummer 98.)

‘“Het zijn vaak arme sloebers,” zegt drugsdeskundige August de Loor. “Ik heb mensen gesproken die via de bolletjes hoopten dat ze hier asiel konden aanvragen. Dan hadden ze een gratis vlucht en zouden ze hier in de gevangenis terecht komen. Dat geeft wel aan hoe wanhopig deze mensen zijn.” Afgelopen juli nog werd in de flat Daalwijk in Zuidoost een bolletjesslikker dood aangetroffen die was overleden aan een overdosis. Zo ook de man die een jaar geleden werd gevonden op het landgoed in Nigtevecht waar onder anderen Jort Kelder en Georgina Verbaan woonden. Een van de bolletjes in zijn lichaam was geknapt, waarop de man aan een overdosis stierf. Iemand had het lijk in de tuin achtergelaten en in brand gestoken.’

Zoveel informatie vind je als je de firma Google er met een paar toepasselijke zoektermen op loslaat. Ik mail wat heen en weer met Eva Gerlach over de muziekkeuze. ‘The hungry saw’, probeer ik, van de laatste cd van The Tindersticks, dat is goed, ze geeft een linkje naar een opname van de schreeuw van een havik terug: ‘roofvogels: mooi en meedogenloos’ alsmede een prachtig lied van Abbey Lincoln, ‘Bird alone’ waarvan de cd is uitgeleend en nooit terug gekomen, en ik zogauw online geen downloadbare versie kan vinden, retour. Ze biedt aan de schreeuw van de havik via haar laptop ten gehore te brengen, ‘maar het moet ook weer geen Showtje worden,’ en daarin heeft ze misschien gelijk. Dat gaat vast mislukken. Het bestand is zoek, de batterij niet voldoende opgeladen. Ik betwijfel of die schreeuw in de opvatting van muziek van de uitvaartleider en de dragers past, om van de muzieksmaak van meneer Degenkamp, drie keer licht-klassiek, maar te zwijgen.

Vrijdag 12 september. Sombere dag. Op het moment dat ik mijn woning verlaat, begint het te regenen, eerst zacht, dan flink. Als ik St. Barbara bereik heeft de wind de paraplu diverse malen omgeslagen, heeft de stof op een hoek het ijzeren geraamte losgelaten, een haveloze toestand. Ik vouw mijn resten zo goed mogelijk samen, treed de vertrouwde cirkel binnen.
De dragers troepen huiverend samen bij de ingang van de aula, in gezelschap van de uitvaartleider. De dragers, allen afkomstig uit West-Friesland, maken grapjes met de uitvaartleider, die op latere leeftijd naar het platteland verhuisde. Of hij al geslaagd is voor zijn inburgeringscursus, willen ze weten. En of hij de streekromans van een schrijver wiens naam mij alweer ontschoten is heeft gelezen. Dat heeft hij niet. ‘Gezakt,’ stel ik vast, ‘Meteen al bij de eerste vraag. Niet best.’ De heer Degenkamp sluit zich bij het wachtende groepje mannen aan. Hij beschouwt de door mij meegebrachte paraplu met een kritisch oog, en stelt een steviger, groter exemplaar ter beschikking.

Om kwart voor twee komt de lijkauto aangereden, keurig op tijd. De heren zetten hun hoed op, verklaren dat het niks niet erg is, voor West-Friezen, een regenbuitje, en haasten zich naar de auto, om de kist behoedzaam op de kletsnatte baar te schuiven. Dan zien we de frêle gestalte van Eva Gerlach naderen. Ik waarschuwde al dat mevrouw Gerlach iemand van het laatste nippertje zou zijn. Ik ben een ervaringsdeskundige, mag je wel zeggen, na bijna honderd van zulke bijeenkomsten. Het stramien. Het vertrouwen.

‘Zullen we haar allemaal een hand geven,’ stelt Degenkamp voor. Hij heeft er duidelijk zin in vandaag. Gerlach nadert van de andere zijde. Het is de uitvaartleider die het initiatief neemt. Voor mijn hand mijn lichaam verlaat doet hij een halve stap naar voren, mompelt zijn naam. Keurig werkt de dichter het rijtje af. Degenkamp knipoogt. Het is gelukt, en ze heeft niets gemerkt, meent hij. Op een dag ga ik een bestseller schrijven: ‘Humor op de begraafplaats.’ De terloopse soort van humor waarbij hooguit een glimlach doorbreekt, het hart een klein sprongetje maakt. We gaan naar binnen. Meneer Degenkamp verdwijnt achter het gordijn in zijn muziekhok, en zet de juiste muziek aan. We gaan allemaal zitten. We luisteren en zwijgen. Het klokje van Tindersticks tikt af, zwelt aan, verstomt.

Gerlach stapt naar voren, neemt achter de katheder plaats en introduceert de onbekende dode met de opsomming van zijn uiterlijke kenmerken, waar en wanneer hij werd gevonden. Een politiebericht. Dat we nog niet weten wie hij is.

Lijn

Nooit geweten of je tijd had later
voor de pijn de lepels vol de zak
van je lijf binnenstebuiten darmvuil
maagvuil keelprop maar geen woord ik zeg

later het is nu en niks veranderd
elke dag de deadline adem voer
drukte in je kop hoe past een lichaam?
vul het op en haal het leeg ik denk

hoe je witte polo zwarte broek
uitgetrokken opgevouwen hoe je
hoofd gescheiden van de rest ik hoop

dat het als een havik opsteeg je
hart, je plek had om de schreeuw het lachen
toen het knapte buiten lucht te horen

als het in je breekt pas is er tijd.

© Eva Gerlach

Als een goede dichter spreekt, hoeft hij of zij zijn of haar stem niet te verheffen. Het gedicht wordt dubbelgevouwen op de kist gelegd. ‘Free at last’, van Antony and the Johnsons begint met een serie morse-achtige bliepjes, waarop een gevoelvolle pianopartij het overneemt, waardoorheen een gedicht van een anonymus opklinkt, een vage bandopname van een wat geknepen stem, die van ver weg schijnt te komen: ‘At last, I’m free. I’m free, at last.’ Alsof we uit de kist zelf worden toegezongen. Als alternatief voor de schreeuw van de havik, die waarschijnlijk nooit uit de laptop had geklonken.

Gevolgd door het laatste nummer van diezelfde cd: Bird Gehrl. ‘I ve been searching, searching for my wings.’ De geluidsinstallatie kan het niet aan: bij de diepe bastonen trilt er iets in de boxen, alsof er een draadje loszit. De uitvaartleider voegt zich bij Degenkamp achter het gordijn. De muziek wordt zachter gezet, de bas eruit gedraaid. Dat helpt.

Als het lied is uitgeklonken, keren beiden heren terug in de zichtbare wereld. De dragers komen naar voren, het ‘Heren, alstublieft’ weerklinkt en even later schuifelen we achter kist aan, de regen in. Aan het graf wordt gezwegen. De uitvaartleider knikt kort naar Degenkamp, die zonder veel omhaal het tolletje in beweging zet waarop de kist in het ondiepe graf zakt. Een steek diep. Twee schepjes kletsnat zand spatten op de kist uiteen.

verslag: © F. Starik