Den Haag, eenzame uitvaart nummer 40
De heer H. G.
Dinsdag 14 mei 2013, 11.45 uur, Nieuw Eykenduynen, Den Haag
Dichter van dienst: Ruth van Rossum
Het is woensdagmiddag 8 mei. Ik hoor Gerard van Poelgeest op mijn voicemail. Tussen vergaderingen door vinden we elkaar. Een eenzaam overleden man van 79 jaar oud, H. G., zal dinsdag 11.45 uur worden gecremeerd op Nieuw Eykenduynen. De heer G. is gevonden in zijn woning. De huisbaas vroeg de politie om te gaan kijken: hij had al twee maanden geen huur ontvangen, terwijl de heer G. een stipte betaler was.
De heer G. werd 9 september 1934 geboren in Leiden, zijn moeder was toen 24 jaar oud. Op enig moment verhuisden moeder en zoon naar een straat op de grens van de Schilderswijk en Transvaal in Den Haag. Er was geen juridische vader, misschien wel -gedurende enige tijd – een stiefvader. Mevrouw G. overleed in 1994. Haar overlijdenskaart is in het huis gevonden, en ook een kerstkaart van de buurvrouw. Ik moet maar bellen met de notaris, zegt Gerard, die is in het huis geweest, misschien kan hij wat meer informatie geven.
Donderdag 9 mei. Het notariskantoor verwelkomt me met het antwoordapparaat: vanwege Hemelvaart donderdag en vrijdag gesloten. Dus fiets ik ’s middags in zonnig waaiend weer naar de straat waar G. woonde. Een wat armoedige kale straat, geen bomen, een paar kinderen spelen voetbal tussen de auto’s. Ik bel aan bij de buurvrouw en mag even binnen komen. Vier poedels springen in het halletje tegen me op. Rustig Tiamo – ze doen niets hoor – in je mand Magic. In een kooi bij het raam zit een witte kaketoe. Een bank met zebraprint en gouden randen: een met zorg ingericht huis.
De buurvrouw vertelt dat de heer G. met niemand contact had. Hij zei dag als ze elkaar tegenkwamen, maar meer zat er niet in. Zolang zij zich kan herinneren woonden moeder en zoon in dit huis. Ze kwamen niet veel buiten. Zijzelf woonde met haar ouders aan de overkant. De heer G. was vroeger metselaar. Hij ging eens in de week naar het badhuis om te douchen. Had zijn huis dan geen douche, vraag ik. Jawel, zegt ze, maar hij zei: hier douchen daar doe ik niet aan. Soms – maar dat is lang geleden – ging hij een paar dagen naar een caravan. Rond oud en nieuw deden ze een kaart bij elkaar in de bus. Hij kon kennelijk goed voor zichzelf zorgen, constateer ik. Ja, zegt ze, hij deed boodschappen en kookte en ik hoorde hem soms door het huis gaan met zo’n ouderwetse rolveger. Ze heeft helemaal niet gemerkt dat er iets mis was, omdat ze ’s avonds gewoon het licht zag branden. Weet u van wat voor muziek hij hield, vraag ik. Ze vertelt dat hij op zondagochtend wel eens een radioprogramma met klassieke muziek aan had staan. Wilt u dat ik u informeer over de uitvaart, vraag ik. Waarop ze begint te huilen. Haar moeder is een paar maanden geleden overleden, daar is ze diep verdrietig over, en nu dit met H., ze vindt het verschrikkelijk dat hij daar zo’n tijd heeft gelegen, hoe kan zoiets gebeuren, nee, liever niet.
De persoon die overleed is in de dagen tussen het bericht en de uitvaart zelf steeds aanwezig. Hij of zij loopt als het ware een paar dagen met je op. Zo is het ook met de heer G. Ik denk na over zijn leven, hoe dat geweest kan zijn. Leef je zo op jezelf omdat je moeilijk contact kunt maken, omdat je teleurgesteld bent in mensen, omdat je het prettig vindt? Vrijdag fiets ik langs het badhuis waar hij misschien heen ging: badhuis De Einder in de Spionkopstraat, nu een school. Ook het verdriet van de buurvrouw blijft bij me. De uitgewoonde straat, die vroeger waarschijnlijk vertrouwd was, met mensen die elkaar kenden, en waar nu de cohesie helemaal weg is. Zijzelf kent er nog één oude buurvrouw, waar ze zo’n beetje een oogje op houdt. En als die er niet meer is?
Zondag kies ik de muziek uit. De plechtigheid zal beginnen met Berceuse van Fauré. Vervolgens muziek van John Williams – het thema van Schindler’s List. Na het gedicht zullen we luisteren naar Ederlezi van Goran Bregovic, in een mooie instrumentale versie. Het gedicht zelf is eigenlijk een aanklacht geworden: het mag toch niet gebeuren dat een mens twee maanden dood kan zijn, voor iemand daar achter komt? Wat voor wereld wordt dat, is dat? De rustige violen weeklagen daarover.
Dinsdag 14 mei ben ik zeer vroeg. Ik mag in de familiekamer gaan zitten en realiseer me daardoor dat ik bij deze uitvaarten inderdaad die rol vervul. Ik vertel u even, zegt de uitvaartleider, dat u zo dadelijk als we de ruimte in gaan een nogal scherpe geur kunt ruiken. Dat is de geur van de kit waarmee het deksel op de kist is gelijmd. Dat u dadelijk niet denkt wat ruik ik nu. Henk van Zuiden is in een ver land, en er verschijnen geen andere mensen. Ik heb zelf niet eerder zo’n eenzame uitvaart meegemaakt. De uitvaartleider zegt: vindt u het prettig als ik bij u kom zitten? Ja. Op de kist een fraai wit bloemstuk, ernaast ligt mijn blauw-roze boeket van ridderspoor, pioenrozen en blauwe regen. De muziek klinkt mooi in deze ruimte. De kist ziet er sereen uit, met die witte bloemen. Ik vertel de paar dingen die ik over de heer G. weet, en draag daarna het gedicht voor.
Moeder buurman straat leven
Bij de uitvaart van de heer H. G.,
9 september 1934 – 6 mei 2013Een vrouw tussen vergulde meubels
in een straat zonder veel herkenning
ziet het lot van haar buurman die al
twee maanden dood bleek toen men
hem kwam vinden precies hier waar
de bank staat aan de andere kant dus
het was echt een kluizenaar hij sprak
nooit een woord – die vrouw staat te
huilen een buurman haar moeder en
hun oude straat: lappen voor ramen.
Na Ederlezi blijven we even zitten. Dan lopen we rond de kist, vreemd als je dat maar met z’n tweeën doet, en staan een paar momenten stil bij de heer G. Ik krijg een kopje thee in de familiekamer. De hoffelijke uitvaartleider houdt me gezelschap, hij vertelt waarom hij het een mooi vak vindt en praat over wat hij en de collega’s meemaken. Opvallend veel uitvaarten via de sociale dienst, de laatste tijd. We nemen afscheid en ik ga naar het werk. Er is me geen scherpe geur opgevallen.
gedicht en verslag Ruth van Rossum, 2013