Eenzame uitvaart #283, verslag

Donderdag 2 februari 2023, 9.30 uur
begraafplaats St. Barbara, Amsterdam
Dichter van dienst: Joris van Casteren
Auteur verslag: Joris van Casteren

Tinguely

We begraven meneer B., hij werd 44 jaar. Na de dienst in de kapel van begraafplaats Sint Barbara volg ik de rolbaar over het knerpende grind van de hoofdlaan langs de praalgraven. Voorbij mr. G.B.J. Hiltermann slaan we voor de verandering niet rechtsaf, naar de goedkope sectie met graven van gemeentewege, maar linksaf.

We passeren de rustplaats van F. Starik, mijn voorganger, die de Poule des Doods in 2002 in Amsterdam introduceerde. Starik verpoost onder Belgisch hardsteen, in een fraai maar ook wat onheilspellend laantje.

Naast hem rust de eigenaar van een pizzeria. Hij schonk op zijn terras het glas bij van een crimineel toen die onder vuur werd genomen door een huurmoordenaar. De huurmoordenaar kon niet goed mikken, een veelvoorkomend probleem binnen die beroepsgroep, met dit graf als resultaat (het doelwit overleefde).

Iets verderop een bekende dj, uit het leven geschoten door nog zo’n slordige pistolero. Hij woonde in hetzelfde appartementencomplex en reed in eenzelfde soort auto als de drugscrimineel die eigenlijk moest gaan slapen, zoals de opdrachtgevers het formuleren. Dan is er nog een Ajax-fan, op zijn stèle ‘gabber’ genoemd. Aan de overzijde een rijtje Armenen, die hebben het goed met elkaar.

Als er ’s nachts onderling wordt gesproken – dat stel ik me bij een begraafplaats voor, het is immers net een stad – produceren de tientallen stemmen van overleden daklozen en verslaafden uit de twee massagraven van het Amsterdamse Drugspastoraat, grenzend aan Stariks laantje, ongetwijfeld het meeste volume.

Een van hen, Anja Joos, wist postuum een soort roem te vergaren. Ze werd in 2003 doodgeslagen door supermarktmedewerkers die ten onrechte meenden dat zij bier en hondenvoer had gestolen. Er vloeide een mediahype uit voort, want het ging hier om zinloos geweld: een fenomeen, bekend van de stoeptegel met lieveheersbeestje, dat zelf een zachte dood is gestorven.

De meeste anderen, er liggen er een stuk of honderd, hebben volstrekt anoniem geleefd, in de houdgreep van hun roes. Het Drugspastoraat probeerde van alles, wist sommigen zelfs te strikken voor de jaarlijkse Lourdes-reis. Op de glazen panelen van beide monumenten zijn intrigerende namen aangebracht: Zwarte Peter, Haagse Jan, Rooie Robbie. Mijn favoriet is Wijntje Futselaar: geen pimpelende dievegge, het was haar echte naam.

Al die verslaafde lijven leveren volgens experts geen bodemverontreiniging op, daar zijn bij de naastgelegen hondentrainingsschool wel eens zorgen over geweest. Tijdens hun verteringswerkzaamheden raken micro-organismen niet in hogere sferen, de afwateringsgracht rondom Sint Barbara is geen hallucinante toverdrank.

*

Voor een van de glazen panelen ligt wat aarde op de kop. Drugspastor Zwanine Siedenburg prevelt een gebed, enkele hulpverleners die meneer B. hebben gekend vouwen devoot de handen. De eenvoudige kist zakt met de graflift naar beneden. Om beurten werpen we een schepje zand omlaag.

Gewoonlijk weet Siedenburg een menigte bevriende mededaklozen te ronselen bij een uitvaart van het Drugspastoraat. Maar meneer B. was een vereenzaamde clochard die het op niemand had begrepen. Om toch wat glans aan de ceremonie te verlenen heeft ze mij gevraagd een gedicht voor meneer P. te schrijven. Ik heb het in de aula voorgelezen, een ingehuurde accordeonist verzorgde de muziek.

*

Voor de uitvaart heb ik zo’n beetje alle hulpverleners gesproken die met meneer B. te maken hebben gehad. Ze denken dat hij oorspronkelijk uit Rusland kwam maar niemand weet het zeker.

Vijfentwintig jaar geleden arriveerde hij in Nederland, een jongen van negentien. Een andere, inmiddels overleden dakloze die aankwam in dezelfde tijd heeft dat verklaard. Het zou kunnen kloppen want omstreeks die tijd duikt meneer B. voor het eerst op in systemen van de hulpverlening.

Bij Amoc, een hoofdstedelijke instantie die zich ontfermt over hulpbehoevende Oost-Europeanen, heeft hij toen een document overlegd met zijn naam en geboortedatum. Of het een paspoort betrof en waar het was uitgegeven is niet meer na te gaan. Volgens een Amoc-medewerker zei hij toen dat hem op humanitaire gronden een verblijfsvergunning was verstrekt.

Het is niet duidelijk of meneer B. dat hele stuk uit Rusland is komen fietsen, in ieder geval kwam hij op een rijwiel aan in Amsterdam. Er zat een zelfgemaakte kar aan vast. De kar, afgedekt met zeil, was gevuld met reserveonderdelen die hij ergens vond of weghaalde bij het oud ijzer.

Om de loodzware kar te kunnen trekken werd het rijwiel op creatieve wijze verstevigd, onder meer door aan de bagagedrager een voorvork te bevestigen. Wie hem voorbij zag fietsen zou kunnen denken dat het Jean Tinguely op een van zijn kinetische kunstwerken was.

*

De hulpverleners wisten dat meneer B. buiten sliep, ze vreesden dat hij nog eens dood zou vriezen. Er werd op hem ingepraat, men was opgelucht toen hij zich in ieder geval ’s winters meldde bij de opvang in de parkeergarage aan de Marnixstraat, het Stoelenproject geheten. Als het daar voor hem te druk was klom hij op het dak en spreidde daar z’n slaapzak uit.

Medewerkers van het Stoelenproject en De Kloof, een dagopvang aan de Kloveniersburgwal waar hij vanwege het wifi-signaal ook vaak kwam, herinneren hem als volstrekt eenkennig en altijd bezorgd om zijn fiets die hij met meerdere sloten vastzette. Een kromme gestalte, de kapuchon over het hoofd getrokken. Hij speelde online schaak op een oude tablet, rommelde wat met gebruikte telefoons die hij eigenhandig oplapte, en sprak doorgaans geen woord.

Voedsel dat hem werd verstrekt nam hij aan zonder het op te eten; afgezien van aardappels, waar hij kennelijk dol op was. Eenmaal liet hij in het Engels – later bleek dat hij ook prima Nederlands sprak – weten dat hij vreesde dat het voedsel was vergiftigd. Hij mompelde iets over Poetin en de FSB.

Hij leefde op instantnoedels van de Aldi, waarvoor hij een kommetje kokend water vroeg. Zoals zoveel zwervers verzamelde hij flessen voor het statiegeld, aan stelen deed hij niet.

Op een keer werd ’s nachts in de opvang een van zijn oude telefoons gepikt. Meneer B. maakte stennis, gaf te kennen dat hij nooit meer terug zou komen. Terwijl de hulpverleners juist wat grip op hem hadden; aan de zorgvuldig opgebouwde vertrouwensband dreigde een abrupt einde te komen.

Uit vrees dat hij opnieuw van de radar zou verdwijnen werd met spoed een rechterlijke machtiging aangevraagd op grond waarvan meneer B. gedwongen kon worden opgenomen. Op de stoep voor de opvang verzamelde zich een politiemacht, met fiets en al werd hij in een arrestantenbus overgebracht naar de psychiatrische afdeling van het Academisch Medisch Centrum (AMC).

De eerste dagen leek het goed te gaan. Meneer B. liet zich verzorgen en leek zelfs bereid zich officieel te registreren. Dan zou hij een burgerservicenummer kunnen krijgen, als hem eerder inderdaad een verblijfsvergunning was verstrekt zoals hij had beweerd.

Maar zodra de rechterlijke machtiging afliep verdween meneer B. uit het psychiatrisch ziekenhuis. Voor hij op zijn fiets stapte schreef hij met tandpasta ‘help me!’ op een van de ramen.

*

Meneer B. vertrouwde niemand meer. Vanaf dat moment sliep hij altijd buiten, ook ’s winters. Ergens in het Amsterdamse Westerpark, waar precies wist niemand. Soms fietste hij nog verder op het kinetische gevaarte, iemand zag hem in de buurt van Ruigoord in het Westelijk Havengebied.

Hij kwam alleen nog bij De Kloof en bij Blaka Watra, een opvang naast het Centraal Station waar ook gratis wifi was. Altijd zat hij op dezelfde plek, om gesprekken uit de weg te gaan zette hij een koptelefoon op. Hij schaakte op z’n tablet maar leek ook berichten te versturen op een van de oude mobieltjes.

’s Ochtends was hij er altijd als eerste. De Kloof opent om negen uur, meneer B. arriveerde stond soms al om acht uur met het ijzeren gevaarte op de stoep. Buurtbewoners aan de chique Kloveniersburgwal dienden regelmatig klachten in over wat zij de vuilnisfiets noemden.

In coronatijd verdween hij volledig uit beeld, pas toen de instanties weer normaal functioneerden dook hij op en verviel in z’n oude regelmaat. Eenmaal in de week douchte hij, tweedehands kleding die wordt verstrekt nam hij doorgaans niet aan want hij wilde zelfredzaam zijn.

Er veranderde iets in zijn gedrag, hij werd opstandiger. In De Kloof smeet hij op een keer tot ieders verrassing een bord eten op de grond, vermoedelijk omdat er geen aardappels waren geserveerd. Het resulteerde in een schorsing, iets wat hem nooit eerder was gebeurd.

Hij begon wat meer te praten. Het klonk warrig. De FSB zat achter hem aan, Poetin had hem als lijfwacht willen rekruteren. Hij weigerde want Poetin was het pure kwaad, daarom was hij op de vlucht geslagen. Via de telefoons en de tablet kon de FSB hem traceren, daarom veranderde hij voortdurend z’n wachtwoorden en wiste alles.

*

Het viel de hulpverleners op dat hij steeds geler werd. Vermoedelijk was het iets met de lever. Zijn buik nam in omvang toe, drukte op de longen. Hij hijgde als een paard maar bleef de fiets met kar bestijgen.

De hulpverleners boden medische hulp aan, meneer B. weigerde resoluut. Hij wilde absoluut niet naar een dokterspost, laat staan naar een ziekenhuis waar hij eerder tegen z’n zin was vastgehouden.

Ondanks z’n kwakkelende gezondheid bleef hij afgelopen winter buiten slapen. Totaal verzwakt arriveerde hij op een ochtend zonder kar bij De Kloof, ergens had hij het ding afgekoppeld.

*

De Kloof sluit om drie uur ’s middags. De laatste vrijdag dat meneer B. er was kroop hij naar buiten, nog steeds mocht niemand een arts inschakelen. Hij wist z’n fiets te bereiken, dubbelgevouwen over het stuur strompelde hij in de richting van het Centraal Station.

De medewerkers van De Kloof dachten dat ze hem niet meer zouden zien maar de volgende ochtend was hij er weer, stipt als altijd. Ze tilden hem naar binnen, zetten hem op z’n vaste stoel.

Hij kwam niet meer overeind, met hulp van een medewerker waagde hij een poging het toilet te bereiken. Het ging niet, hij verging van de pijn. Rond het middaguur gaf meneer B. toe: er mocht een dokter komen.

Ambulancepersoneel onderzocht hem op z’n stoel. Het was volgens hen een wonder dat meneer B. nog in leven was. Dat hij zich de dag ervoor nog naar zijn geheime schuilplaats had weten te verplaatsen ging het voorstellingsvermogen te boven.

Hij werd op een brancard gelegd, de medewerkers van De Kloof moesten beloven dat ze goed op zijn fiets zouden passen. Niet lang na aankomst in het ziekenhuis bezweek hij, het lichaam was volkomen uitgeleefd en op.

*

Met pastores Zwanine Siedenburg heb ik in Westerpark en het Westelijk Havengebied tevergeefs naar de fietskar gezocht. Tegen beter weten in struinden we door bosjes en struiken. Zonder resultaat deden we her en navraag, onder meer bij de plantsoenendienst.

We hoopten in de kar een paspoort of andere documentatie aan te treffen om eventuele nabestaanden op de hoogte te kunnen stellen. Meneer B. was pas 44, de kans dat ouders, broers of zussen en familieleden, waar die zich ook mogen bevinden, nog leven in zijn is groot. Misschien was er een kennis of vriend aan wie hij op de oude telefoons berichten stuurde.

In de kleding die hij droeg werd niets aangetroffen. Een dakloze die hem kende van het Stoelenproject zei dat hij z’n paspoort had vernietigd omdat hij zich schaamde dat hij een Rus was. Na de invasie van Oekraïne voelde hij zich helemaal ellendig.

Bij De Kloof hebben ze de tablet bekeken, afgezien van de schaak-app, waaruit bleek dat meneer B. een behoorlijke ranking heeft en op hoog niveau speelde, stond er niets persoonlijks op.

Siedenburg nam contact op met een agent die eerder al eens hielp met onderzoek naar nabestaanden van ongedocumenteerde daklozen. Deze ‘generalist intelligence’ heeft haar best gedaan maar kon ook niets vinden.

De hoop was gevestigd op de telefoons. Met hulp van een hacker werden de toestellen gekraakt. Alle gegevens waren gewist. Meneer B. kan gerust zijn, de FSB zal hem niet vinden in het hiernamaals. Nabestaanden evenmin.

Joris van Casteren.