Donderdag 23 maart 2023, 9.30 uur
begraafplaats St. Barbara, Amsterdam
Dichter van dienst: Pieter Boskma
Auteur verslag: Joris van Casteren
Pippi
Tot de dag na haar begrafenis weet mevrouw De J. zich verborgen te houden. Slechts glimpen ving ik op, ze was een geheimzinnige schim die telkens ontsnapte. Uit schaamte, denk ik achteraf.
Ze is op 7 december 1961 in Haarlem geboren, liet Team Uitvaarten van de gemeente Amsterdam me weten. Ouders overleden, geen broers of zussen. Nooit getrouwd geweest, geen kinderen.
Het huis aan de Hasebroekstraat in Amsterdam-West is niet ver van mijn huis, ik loop er een paar keer naartoe. Een pand in verval, ze woonde bovenin, op de derde verdieping, al bijna veertig jaar. Op het minuscule balkon aan de voorzijde staat een plastic zonnebloem, aan de spijlen wappert een lint met rafelige vlaggetjes.
Team Uitvaarten gaat niet naar de woning omdat mevrouw De J. vanwege vroegere schulden op last van de rechtbank een bewindvoerder toegewezen had gekregen. Deze bewindvoerder, die haar niet persoonlijk kende en op afstand haar financiën beheerde, kon precies vertellen hoeveel geld (vrijwel niets) er op haar bankrekening stond. Een huiszoeking is in dat geval niet noodzakelijk.
*
De benedenwoning staat leeg, op eenhoog doet een artistiek figuur met ongekamde haren open. Hij verblijft er pas sinds afgelopen zomer. ‘Het is hier anti-kraak.’ Hij weet niet hoe lang hij nog mag blijven, vreest dat het pand nu mevrouw De J. is overleden spoedig geheel of gedeeltelijk tegen de vlakte gaat en hij weer op zoek kan naar een volgend tijdelijk adres.
Z’n bovenbuurman is er niet, misschien is dat degene die de boel in gang heeft gezet want zelf had hij er geen bemoeienis mee. Helaas heeft hij geen volledige naam van deze medebewoner en ook geen nummer.
Een week geleden, woensdag 15 maart, werd hij uit z’n bed gebeld. In zijn onderbroek liep hij naar het balkon. Een groep agenten, of hij wilde opendoen. Eerst weigerde hij, omdat hij het niet op wetshandhavers heeft begrepen.
Ze zeiden dat het om de bovenbuurvrouw ging. Als hij niet meewerkte zouden ze de voordeur inrammen, met allerlei bijkomende kosten vandien, en hem inrekenen wegens obstructie.
De agenten roffelden de trappen op, niet lang daarna verscheen een schouwarts en een forensisch team in de Hasebroekstraat. Bewoners aan de overzijde van de straat hingen nieuwsgierig uit de ramen.
De woning was vies en overvol, overal lagen flessen. Ondanks deze groezelige aspecten werden de omstandigheden niet verdacht bevonden. Er was geen moord gepleegd, het betrof hier een natuurlijk overlijden, waarschijnlijk uitgelokt door langdurig middelengebruik, wat later in het forensisch laboratorium zou worden bevestigd.
Na het onderzoek werd een op een brancard vastgesjorde zak door het trappenhuis naar beneden getild, wat niet meeviel vanwege de korte draai die op elke etage moest worden gemaakt. Brancard en zak verdwenen in een grijs busje met geblindeerde ramen.
De antikraker van eenhoog kende z’n bovenbuurvrouw niet. Slechts kortstondig heeft hij haar gezien, rokend liep ze hem in het portiek voorbij, een rinkelende boodschappentas met zich meetorsend. Rood haar, een fragiele verschijning, zo te zien niet erg goed ter been.
Het is een raadsel wie ze was en hoe ze leefde. Het staat hem vaag bij dat hij haar een keer bij een twijfelachtige kroegje halverwege de Ten Katemarkt heeft gezien. Zelfs dat weet hij niet helemaal zeker.
*
In de kapel op begraafplaats Sint Barbara leest Pieter Boskma op donderdag 23 maart even na half tien ’s ochtends het gedicht voor dat hij op basis van mijn summiere informatie wist te componeren.
Vanwege de afzondering waarin ze verkeerde laat ik voor mevrouw De J. Soledad van Astor Piazzolla spelen, en ook The Last Spring van Edvard Grieg omdat dit haar laatste lente is, hoewel ze eigenlijk al dood was toen die officieel aanbrak.
Leen, een van de dragers die tijdens eenzame uitvaarten wel vaker van de partij is, vraagt waarom ik nooit iets van André Hazes draai. Ook al ken ik haar muzieksmaak niet, volgens Leen is Hazes altijd goed. Eventueel kan hij me helpen aan nooit uitgebrachte nummers die hij via via op de kop wist te tikken.
*
Het zit me niet lekker, de volgende dag besluit ik nog eenmaal langs de woning te gaan. Tot mijn verrassing doet de onderbuurman van mevrouw De J. open, een vriendelijke jongeman.
Vanwege de wintersport was hij een tijdje van huis. Die vakantie stond al gepland, vanwege de toestand met de buurvrouw was hij er extra aan toe; de gebeurtenis heeft hem aangegrepen.
Net als zijn onderbuurman woont hij sinds de zomer tijdelijk in dit afbraakpand. Hij stelde zich destijds aan haar voor en afgezien van het uitwisselen van wat beleefdheden is het vervolgens nooit echt tot een gesprek gekomen.
Mevrouw De J. rookte als een ketter, haar stem klonk als een bariton. ’s Nachts hoorde hij haar rochelen en hoesten. Het kostte haar moeite de trappen op te komen.
Hijgend en puffend zei ze op een keer dat ze wel een benedenwoning zou willen. Maar de verhuizing zou haar ondergang betekenen want er was in de veertig jaar dat ze hier woonde zeer veel meer naar boven gesleept dan naar beneden.
Voor hij met wintersport ging viel het hem op dat haar post zich ophoopte, op zijn bellen en kloppen kwam geen reactie. Het rook niet fris bij haar deur maar van zware stank leek geen sprake, al was dat moeilijk te bepalen vanwege de muffe geur die hier permanent hangt. Vliegen zag hij niet, wel muizen, maar die waren er altijd al geweest.
Hij ging niet van het ergste uit, besloot voor de zekerheid wel even met de bewindvoerder te bellen, wier naam hij op een enveloppe had zien staan. De bewindvoerder zei dat ze wel vaker van de radar verdween maar beloofde contact met haar op te zullen nemen.
We lopen langs de verzegelde woning over krakende treden naar de gemeenschappelijke zolderverdieping, waar mevrouw De J. de spullen deponeerde die niet meer in haar woning pasten.
Onder lagen stof en achter spinnenwebben vinden we de scherven van haar leven terug. Kindertekeningen, schoolschriftjes, videobanden, cassettes en lp’s. Zo te zien hield ze van The Doors. Misschien had ik dat moeten draaien, al valt niet uit sluiten dat Grieg, Piazzolla of Hazes zich ook ergens in deze chaos bevinden.
Dit achteloos op een hoop gesmeten, aangevreten, halfverscheurde en kapotgedrukte verleden, dat binnenkort op last van de woningbouwvereniging door een uitdrager zal worden afgevoerd en vernietigd, bevat ook enkele vuilniszakken vol oude documenten. Waaruit tot mijn verbazing blijkt dat er een oudere zus in het spel moet zijn.
*
Team Uitvaarten is ook verbaasd. Het systeem wordt nogmaals doorzocht: nee, een zus wordt niet gevonden. Maar de zus bestaat wel (de gemeente waar zij naartoe is verhuisd lijkt haar gegevens onjuist te hebben verwerkt) en ze is blij dat ik haar heb gevonden.
De boodschap brengt een schok teweeg, al wist ze dat deze tijding op een dag zou komen. Ze betwijfelt of ze naar de begrafenis zou zijn gegaan, er is misschien teveel gebeurd. Hoe wrang ook, een eenzame uitvaart, opgeluisterd met muziek en poëzie, paste misschien wel goed bij haar.
Ze groeiden op in Heemstede, hun vader werkte in Haarlem als ingenieur bij de wegenbouw. Het zes jaar jongere zusje maakte haar als jong meisje blij vanwege haar rare grappen. Met sproeten en lang rood haar zag ze eruit als Pippi Langkous. In haar puberjaren ging ze zich als Pippi Langkous gedragen: alles moest anders, regels waren er om overtreden te worden. Ze voetbalde met jongens.
Het vwo ging haar eenvoudig af. In het laatste jaar had ze er geen zin meer in, ze bleef zitten, moest terug naar de havo en besloot toen helemaal niet meer naar school te gaan.
Zonder diploma vertrok ze onaangekondigd naar Amsterdam, nam allerlei baantjes aan om een kamer te kunnen betalen. Ze zag er prachtig uit, met modellenwerk verdiende ze soms bij maar kreeg het regelmatig aan de stok met vervelende fotografen.
Van het plan om alsnog iets van een studie op te pakken kwam tot wanhoop van haar ouders niets terecht. In het uitgaansleven legde ze met eindeloze hoeveelheden drank en drugs de basis voor een grondige verslaving.
Even woonde ze in kraakpanden en prikte een veiligheidsspeld in haar neus. De punkwereld was een patriarchaat, stelde ze tijdens boze uitbarstingen vast. Ze ontdekte dat ze op vrouwen viel en ontmoette in restaurant Pier 10, waar ze in de bediening werkte om geld te sparen voor een reis naar China, haar vriendin met wie ze de jaren negentig doordanste in Roxy en iT.
Thuis zagen ze haar maanden niet. Het was altijd een verrassing wanneer en in welke staat ze zou opduiken, zegt haar zus. Ze bleef maar rommelen met baantjes. Dan weer zou ze doktersassistente worden, dan weer werkte ze in een interieurwinkel.
Vroeg of laat werd ze ontslagen, doorgaans wegens dronkenschap. Ze liep rond met een heupflacon gevuld met jenever, lalde aan het einde van de werkdag tegen klanten.
Met een vriendin, die ze net als alle andere vriendinnen in haar leven vanwege een notoir kwade dronk van zich vervreemdde, begon ze een winkeltje in het centrum. Ze verkochten modern design, ook dat liep door wangedrag in de soep.
Haar uiterlijk veranderde. Ze zwol op en vermagerde weer. Discotheken lieten haar niet langer gratis binnen, niemand wilde foto’s van haar maken. Ze smoorde het verdriet met nog meer middelen, laatste getrouwen van zich vervreemdend.
*
Regelmatig schoten ouders en zus te hulp, tevergeefs werd ze opgenomen in afkickklinieken. Haar ellende ontwrichtte het leven van haar naasten, die de zelfvernietiging slechts machteloos konden aanschouwen en kampten met afschuwelijke uitbarstingen en verwijten die ze op gezette tijden, vaak midden in de nacht per telefoon, over zich uitgestort kregen. Ze waren bang voor haar.
Na het kort na elkaar overlijden van de ouders, dat ogenschijnlijk niet veel indruk op haar maakte, ruziede ze met haar zus over de nalatenschap. Ze meende te zijn bestolen van goederen die haar zouden zijn toegezegd, speelde het manipulatieve spel zo behendig dat de zus om zichzelf en haar gezin te beschermen het contact verbrak.
Dat duurde niet lang, het bleef immers haar kleine zusje, het knappe meisje met de sproetjes, de Pippi Langkous van weleer. Dus belde ze weer. Afspreken lukte slechts een enkele keer, dan deed ze giftig en gemeen. Doorgaans verscheen ze in het geheel niet op de afgesproken plek en zette haar telefoon uit. Eindeloos vaak belde de zus voor niets bij de woning in de Hazebroekstraat aan, een jaar of tien geleden staakte ze haar toenaderingspogingen.
Het onvermijdelijke gebeurde, datgene waar haar ouders altijd al bang voor waren: mevrouw De J. eindigde eenzaam en alleen. De rouw is dubbel, de zus voelt woede en verdriet.
*
Ik ben nog naar het twijfelachtige kroegje halverwege de Ten Katemarkt gegaan. Een vaste klant, drie glazen onder handbereik, kende haar nog wel. Ze noemden haar De Schoorsteen. Omdat ze na het rookverbod maar door bleef paffen werd haar ten slotte de toegang ontzegd, regelmatig probeerde ze alsnog binnen te komen.
Ze was een hele slimme meid, aldus de vaste klant. Haar briljante monologen gingen hem en alle anderen boven de pet, zodanig dat hij geen flauw idee heeft waar ze eigenlijk over gingen.
Hij is een keer meegeweest naar haar woning, misschien vanwege haar verjaardag. Ze had overal vlaggetjes opgehangen. Zoals wel vaker was ze mateloos, halverwege de avond viel ze snurkend in slaap. Ze hebben haar op bed gelegd en de deur zachtjes achter zich dichtgetrokken.
Joris van Casteren.
PS: drie weken na de uitvaart stuurt het nichtje van de mevrouw De J. een bericht waarin ze haar tante memoreert. Ik plaats het hieronder integraal:
‘Ik kende niemand zoals zij. Wat was ik trots op haar. Ze kon de hele wereld aan. Ze maakte verre reizen en bleef dan ook heel lang weg. Ze nam altijd wat bijzonders voor me mee.
Ik kreeg een keer van haar een hangertje tien ik een jaar of vier was. Een aapje dat een schijfje vasthoudt met rare tekens erop. Als je aan het schijfje draait komt er “I love you” te staan. Ik vond het prachtig.
Zij was mijn voorbeeld. Ze kon gewoon zichzelf zijn en haar eigen weg gaan. Weinig mensen kunnen dat. Ze was niet bang om liefde te geven en liet me altijd weten hoeveel ze van me hield.
Vaak op familiebijeenkomsten kwam ze veel te laat of helemaal niet, dan had ze een ‘feestje’ gehad en wachtte ik tevergeefs op haar. Maar als ze er kwam was ik dolblij om haar te zien. Altijd een sigaret in haar mondhoek, haar rode haar dat ze met een bepaalde handbeweging naar achter streek. En altijd had ze een rugzak bij zich die ze nonchalant om één schouder droeg. Ik was niet bij haar weg te slaan.
Ik weet nog hoe ze rook. Een mix van alcohol en nicotine en waarschijnlijk hasj. En dat dan verdoezeld met kauwgom en parfum. Ik vond dat ze heerlijk rook. Later begreep ik dat ze worstelde met een afschuwelijke verslaving.
Lieve tante, op een gegeven moment zag je mij niet eens meer. Ik snapte het niet. Ik was boos omdat je mijn rots niet meer was. Ik was boos omdat je steeds meer uit mijn leven verdween.
En net toen ik begreep wat een verslaving eigenlijk inhoudt en ik de woorden wilde vinden om weer contact met jou te krijgen om er voor jou te zijn. Gewoon om je hand vast te houden en eens een keer jouw rots te zijn, krijg ik te horen dat je dood in je huis lag.
Op het moment wil ik mijn ziel eruit rukken om te zien of het enigszins te repareren valt. Waarschijnlijk heb jij je zo op het laatst gevoeld. Verlaten, onbegrepen en eenzaam. Zo veel gegeven en zo weinig teruggekregen. Dat heb je nooit verdiend. Je bent nooit uit mijn hart geweest.
Ik draag dat apenhangertje nog steeds en elke keer als ik aan het schijfje draai zeg ik tegen jou ‘I LOVE YOU’.’