Eenzame uitvaart #275, verslag

Dinsdag 8 november 2022, 10.00 uur
begraafplaats St. Barbara, Amsterdam
Dichter van dienst: Joris van Casteren
Auteur verslag: Joris van Casteren

Vreemdeling in een vreemd land

Tegen de verkoper van de daklozenkrant zei mevrouw J. dat ze van Mars kwam. Hij staat in zijn rode hesje bij de schuifdeuren van de supermarkt aan het Sierplein in Amsterdam Slotervaart, haar woning bevindt zich om de hoek.

De verkoper dacht dat ze een grapje maakte maar mevrouw J. was serieus, met haar felblauwe ogen keek ze hem indringend aan. Ze was de enige overlevende Martiaan, bij toeval op aarde terechtgekomen. De verkoper, zelf afkomstig uit de Hoorn van Afrika, wist niet goed wat hij hierop moest zeggen.

Hij kende haar al jaren. Op een keer had hij de magere oude vrouw, die altijd piekfijn gekleed ging, zich tamelijk overdadig parfumeerde en zorg besteedde aan haar uiterlijk, zien zwoegen met een zware boodschappentas en zijn hulp aangeboden. Mevrouw J. schrok toen hij het woord tot haar richtte en maakte zich met haar vracht uit de voeten.

Toen hij het een volgende keer nog eens aanbood had ze het goed gevonden. Met de tas liep de verkoper mee naar haar woning, die zich op de vierde verdieping van een verouderd appartementencomplex aan de Tutein Noltheniusstraat bevindt.

Boven aangekomen bedankte ze hem voor z’n hulp en stopte hem wat muntgeld toe. Ze wachtte met het openmaken van haar voordeur tot hij weer beneden was, niemand mocht haar woning zien of betreden.

*

Twee keer per week ging mevrouw J. naar de supermarkt. Ze kocht meestal hetzelfde: volkorenbrood, kaas, melk, fruit, ontbijtpap, voorverpakte soep en verschillende flessen mineraalwater. ‘Nooit vlees of vis of groente of andere spullen voor warm eten,’ zegt de daklozenkrantverkoper.

Soms wilde ze niet direct naar huis en stak de drukke weg over, waar een inmiddels opgeheven speelgoedwinkel was gevestigd. Terwijl hij buiten wachtte met haar boodschappen liep zij naar het schap met speelgoeddieren en rekende een teddybeer af.

De mensen van de speelgoedwinkel hoefden de teddybeer niet in te pakken, hij was voor haarzelf. Ze leek tegen de beer te praten, in een zelfverzonnen taal.

In een naastgelegen winkel voor huishoudelijke producten kocht ze nepbloemen met buigbare stengels. De daklozenkrantverkoper vond het vreemd maar stelde geen vragen, ook omdat mevrouw J. Nederlands sprak met een zwaar Oost-Europees accent waardoor hij haar moeilijk kon verstaan.

Net zo vreemd was het dat mevrouw J. op straat om de zoveel stappen inhield en dan abrupt omdraaide om te zien of ze werd gevolgd. Ze legde uit dat ze in de gaten werd gehouden. De daklozenkrantverkoper moest ook op zijn hoede zijn nu ze wisten dat ze over een bondgenoot beschikte.

Voor het appartementencomplex diende hij even te wachten. Ze keek omhoog om te zien of er soms iemand op haar balkon stond, of de altijd gesloten gordijnen tijdens haar afwezigheid niet waren verschoven. Hij moest stil zijn want ze hoorde ook van alles, onbekende klanken uit verre sterrenstelsel.

*

Hoewel ze zelf van Mars meende te komen staat in het Nederlandse paspoort van mevrouw J. dat ze op 20 juni 1931 in de Poolse stad Poznan werd geboren. Haar ouders, verneem ik van Team Uitvaarten van de gemeente Amsterdam, waren uit Tsjechië afkomstig en schijnen in de Tweede Wereldoorlog op drift te zijn geraakt.

Ten tijde van de Poolse Volksrepubliek zou ze als hoge ambtenaar op een ministerie hebben gewerkt. In de jaren tachtig, nadat de vakbond Solidarność van Lech Wałęsa werd verboden, vluchtte mevrouw J. naar het westen met hulp van een Nederlandse man, meneer De P. Ze trouwden maar kregen geen kinderen; ze was ook al in de vijftig toen het huwelijk werd gesloten.

In Polen is mevrouw J. ook getrouwd geweest, Team Uitvaarten weet niet met wie en evenmin of er uit dit huwelijk misschien kinderen zijn voortgekomen. Uit naspeuringen met hulp van het Poolse consulaat is daar in ieder geval niets van gebleken.

Ruim tien jaar heeft mevrouw J. met meneer De P. samengewoond, op een ander adres in Amsterdam. Het is onduidelijk wat de directe aanleiding was voor haar vlucht en hoe de twee elkaar hebben ontmoet. Meneer De P. kan het niet vertellen want hij is in 1999 overleden, waarna mevrouw J. naar de Tutein Noltheniusstraat verhuisde.

Een familielid van meneer De P. vertelt dat hij bij de spoorwegen heeft gewerkt en veel op internationale treinen reed. ‘Misschien dat zij hem tijdens een van de diensten heeft aangeklampt.’ Meneer De P. was nogal introvert, zegt het familielid. ‘Hij schermde zich af van de buitenwereld, net als zij.’

Binnen de familie deden geruchten de ronde dat mevrouw J. en haar ouders in de oorlog vanuit Tsjechië naar een concentratiekamp in Polen zijn gedeporteerd. ‘Tegen zijn broer schijnt hij ooit iets dergelijks te hebben verteld,’ aldus het familielid.

*

Ik loop de steile trappen op in het appartementencomplex aan de Tulein Noltheniusstraat. De deur van mevrouw J. is beschadigd. De politie moest veel moeite doen om binnen te komen, aan de binnenzijde waren balken aangebracht.

Ik klop aan bij de buren, mevrouw El M. doet open. Een jonge dame, tien jaar geleden kwam ze hier wonen. Ze probeerde kennis te maken met haar buurvrouw, een praatje aan te knopen. ‘Dat lukte niet goed, ze deed erg schichtig.’

Bij een volgende ontmoeting zei mevrouw J. dat ze de ramen moest vergrendelen als ze van huis ging, anders klommen ze in een oogwenk naar binnen. ‘Ik vond dat vreemd want we zitten hier toch behoorlijk hoog,’ zegt mevrouw El M.

Mevrouw J. beweerde dat iemand zich schuilhield in een van de berghokken op de zolderverdieping boven hen. Mevrouw El M. ging op onderzoek uit. ‘Ik heb niets gezien of gehoord.’

Op een dag kwam ze thuis van haar werk en trof mevrouw J. halverwege de trap aan. Ze had een rugzak om en sjokte moeizaam omhoog. Mevrouw El M. wilde de rugzak van haar overnemen maar die woog amper iets: er zat een teddybeer in.

Mevrouw El M. vond het onverantwoord dat de oude vrouw zoveel trappen op en af moest. Ze legde uit dat ze als oudere recht heeft op een benedenwoning. Mevrouw J. wilde absoluut niet verhuizen, ze was verknocht aan de geheimzinnige woning waar nooit iemand kwam.

De vloer in het trappenhuis wordt om de week gedweild, de schoonmaker hangt de voordeurmatten over de balustrade. Als ze aan het einde van de dag thuiskwam legde mevrouw El M. beleefdheidshalve ook de mat van mevrouw J. op z’n plaats.

Ze besloot dat niet meer te doen toen ze haar buurvrouw, die nooit op vakantie ging en alleen voor boodschappen de deur uitkwam, steeds minder vaak zag. ‘Het kon een paar dagen duren maar als die mat weer op z’n plaats lag wist ik dat ze leefde.’

Mevrouw El M. sprak een medewerker van de woningbouwvereniging aan, die vanwege een lekkage het portiek kwam inspecteren. ‘Ik zei: ik zie haar steeds minder naar buiten gaan, misschien moet ze iets van zorg hebben.’ De medewerker zou er melding van maken.

In oktober moest mevrouw El M. voor haar werk een week naar het buitenland. Toen ze terugkeerde rook ze een vieze lucht die uit de woning van haar buurvrouw leek te komen.

Ze dacht eerst dat het afval was. ‘Misschien was ze ziek en had ze haar vuilniszak te lang in huis laten staan.’ De deurmat bleef over de balustrade hangen. Bezorgd klopte ze aan, er kwam geen reactie. ‘Toen heb ik de politie gebeld.’

*

Meneer Tulu van tweehoog woont al dertig jaar in het complex. Hij vertelt dat mevrouw J. vriendelijk groette toen ze er pas was komen wonen. De kinderen van meneer Tulu waren nog jong, ze vroeg of ze goed hun best deden op school.

Mevrouw J. vertelde dat haar echtgenoot was overleden en dat ze verder geen familie had. Meneer Tulu zei dat ze altijd een beroep op hem kon doen als er iets was.

In de zomer ging meneer Tulu met zijn gezin naar Turkije. Bezorgd vroeg mevrouw J. hoe lang hij weg zou blijven. ‘Ik ben blij dat u er weer bent, ik voel me veilig bij u,’ zei ze toen hij weer terug was.

Meneer Tulu vond het treurig dat ze altijd maar binnen zat. Ze had geen auto, zelfs geen fiets. ‘Ik heb haar nooit zien wandelen of ergens op een bankje zien zitten,’ zegt hij. Hij vroeg haar op de koffie, ze weigerde beleefd.

Steeds moeizamer beklom ze de trappen. Ze knikte toen meneer Tulu haar vroeg of hij haar boodschappentas naar boven zou tillen.

Talloze malen is meneer Tulu met die tas de trappen opgegaan. Hij verwachtte dat ze hem wel eens een kop thee of een glas water zou aanbieden. Het gebeurde nooit, ook voor hem bleef haar deur gesloten. ‘Op een keer heb ik gezegd: mevrouw, u hoeft echt niet bang voor me te zijn.’

Meneer Tulu voelde zich ‘een beetje beledigd’ toen hij constateerde dat de daklozenkrantverkoper voortaan haar boodschappen naar boven bracht. Vanaf dat moment verwaterde hun schaarse contact.

*

Op 20 oktober drongen agenten de woning binnen. Mevrouw J. lag in het halletje, al een week of vier, zou later uit autopsie blijken. Ze zag er opvallend goed uit, alsof ze inderdaad geen aardbewoner was geweest. Aan de hand van de foto in haar paspoort kon ze worden geïdentificeerd.

Begin november ben ik er met twee mensen van Team Uitvaarten, die constateren dat er op de bankrekening voldoende saldo staat om de uitvaart te bekostigen.

Ik voel me een indringer, dit is wat mevrouw J. voor iedereen verborgen wilde houden: een huis vol teddyberen, goedmoedige bewoners van haar miniplaneet.

In elk vertrek, zelfs in de keuken, waar ongewassen vaat zich ophoopt, kijken ze me grijnzend aan. De meubels waar de teddyberen zitten, hangen of staan zijn versierd met kunstbloemen.

Behalve teddyberen zijn er veel boeken in de woning, veelal science fiction. In de huiskamer, naast een rommelig bureau, heeft één van de boeken een prominente plaats gekregen: een gebonden uitgave van Stranger in a Strange Land (1961) van Robert Heinlein.

Stranger in a Strange Land gaat over de laatste bewoner van Mars die na de Derde Wereldoorlog wordt meegenomen door een ruimteschip en op aarde terechtkomt. De Martiaan voelt zich een vreemdeling, spreekt een taal die niemand begrijpt en richt een geheim kerkgenootschap op waar alleen genodigden lid van kunnen worden.

*

In de kapel op begraafplaats Sint Barbara lees ik op 8 november om tien uur ’s ochtends het gedicht voor dat ik voor mevrouw J. heb geschreven. Ik laat het adagio van de eerste pianosonate van de Poolse componist Szymanowski spelen en Somewhere Down the Crazy River van Robbie Robertson, die zich bij het schrijven van dat nummer door het lievelingsboek van mevrouw J. liet inspireren.

Joris van Casteren.