Versvoeten voor meneer P.
De lente is weer stuitend, met uitstulpingen, zijdebloesems
naar de knoppen, jij liep, bomen golven hun zeegezang
van gesnoeide stadsparken houd ik niet, jij liep
het is daar altijd zondagmiddag, in die wrede, grootse kamer
zonder bed zonder foto van een vrouw, Nikki misschien, jij liep
de grijze longen van de werkelijkheid hangen boven
al dat groen, dat hout, mensen met hun doffe geluk, halsbandparkieten
die giftig krijsen, klein water overal, jij liep
zal ik je vertellen over Szymborska die het de lente niet kwalijk
nam zoals ik, de melancholie van Milosz, de kip die Zbigniew Herbert
aan sommige dichters deed denken
ze baren een belachelijk wit ding
maar je dode voeten
roken al hun graf uit duinzand voorbij drie aartsengelen
ze wilden geen verre landgenoten, dichters met hun gestorven taal, nee
het moest steigeren van leven, dit vers aan je kist met gezwollen lijf
mijn soms zo zware hand kan het niet beloven
maar hopelijk ben je op deze haast zomerse vrijdagochtend
eeuwig geweest.
Sasja Janssen