Dinsdag 15 februari 2022, 10.00 uur
begraafplaats St. Barbara, Amsterdam
Dichter van dienst: Eva Gerlach
Auteur verslag: Joris van Casteren
Het syndroom van Hashimoto
Aan de portiekdeur hangt een briefje. ‘Lieve buren,’ lees ik. ‘De buurvrouw van 6 is afgelopen zaterdagnacht afgevoerd door de politie.’ Het betreft mevrouw S., minstens twee maanden lag ze dood in de woning. ‘De stank is dus daarom zo heftig.’ Of iedereen de portiekdeur zoveel mogelijk wil laten openstaan.
Een vrijdagochtend in februari. Aan de voet van een modern appartementencomplex in de Amsterdamse wijk Zeeburg wacht ik op medewerker Daisy van Team Uitvaarten van Gemeentewege. In de woning gaat ze op zoek naar eventueel bezit en vermogen om de begrafeniskosten te dekken. Alles van waarde moet door de gemeente in kaart worden gebracht en veiliggesteld.
Mij biedt het de kans mevrouw S. postuum iets beter te leren kennen. Nu weet ik slechts wat Team Uitvaarten in de gemeentelijke basisadministratie heeft kunnen terugvinden. Op 3 april 1948 te Kyiv in de toenmalige Sovjet Unie geboren. In 1981 naar Nederland gekomen. In 1982 getrouwd, in 1983 gescheiden. Geen kinderen.
Bij het consulaat van Oekraïne is een verzoek ingediend om eventuele familieleden van mevrouw S. in het land van herkomst op te sporen. Vooralsnog is er geen antwoord op gekomen; men heeft er momenteel wel andere zaken aan het hoofd.
Politie-onderzoek in de woning en op het lichaam bracht aan het licht dat van een misdrijf noch van suïcide sprake was. De doodsoorzaak is onbekend. Autopsie had misschien helderheid kunnen verschaffen maar kan slechts plaatsvinden als nabestaanden daartoe opdracht geven.
*
Terwijl ik in het portiek op Daisy wacht passeert de bewoonster van nummer 14, een blonde mevrouw van middelbare leeftijd. Nee, zij heeft het briefje niet opgehangen, dat zullen de mensen op nummer 8 hebben gedaan.
De bewoonster van nummer 14 vertelt dat het haar ergens tussen kerst en oud en nieuw begon op te vallen dat er bij de voordeur van mevrouw S. een zoetige lucht hing, zwemend naar mottenballen.
Volgens de bewoonster van nummer 14 rook mevrouw S. van zichzelf al niet zo fris. ‘Als ze naar buiten was gegaan hing er een onaangename lucht in het trappenhuis.’ Ze dacht dat er bedorven voedsel in de woning lag. ‘Ik wist niet dat dat zoetige de geur was van de dood.’
In het nieuwe jaar werd het haar en de andere bewoners te gortig, ze belden met de woningbouwcorporatie. In geval van vervuiling moet u bij de gemeente zijn, liet de woningbouwcorporatie weten.
Onzin, de woningbouwcorporatie is in zo’n geval verantwoordelijk, stelde de gemeente. Het is momenteel erg druk, zei de woningbouwcorporatie. Minimaal een week zou het duren voor er iemand kon komen. ‘Toen hebben we de politie gebeld, de stank was gewoon too much.’
*
Het appartementencomplex is twintig jaar geleden opgeleverd. De bewoonster van nummer 14 en mevrouw S. waren huurders van het eerste uur. Tot een gesprek tussen hen is het nooit gekomen. ‘Ze was niet zo van het contact, gedag zeggen ging al moeizaam.’
Mevrouw S. droeg graag oude leren jasjes. ‘Het was een beetje een tweedehands-achtig typje.’ Ze reed in een opvallende auto, een soort bestelbus. ‘Het leek op een oude ambulance.’
De bewoonster van nummer 14 heeft nooit iemand bij mevrouw S. naar binnen zien gaan. Vaag staat haar bij dat de inmiddels verhuisde buren op nummer 4 weleens met haar spraken. Hoe heetten die mensen ook alweer? Misschien weet de oude, hardhorende mevrouw van nummer 18 het, zij woont er ook al twintig jaar.
We gaan een paar trappen op en kloppen krachtig aan. Gestommel, na een hele poos gaat de deur open. ‘Sorry, ik lag nog te slapen’, zegt de oude mevrouw van nummer 18, gehuld in een wit nachthemd.
‘Ik kende d’r niet’, mompelt ze als ik een en ander heb toegelicht. ‘Maar weet u wie er tegenover haar woonde?’ vraagt de bewoonster van nummer 14 op luide toon. ‘Ja, want die hebben twee kinderen. Althans, zij heeft twee kinderen…’ ‘Nee, de mensen die er daarvoor hebben gewoond.’
O, ervoor. Nee, dat weet de hardhorende mevrouw van nummer 18 niet. Ze denkt dat ik van de woningcorporatie ben. ‘En wanneer wordt de boel daar nou eindelijk eens schoongemaakt? Want wij als bewoners zitten er mooi mee.’
*
Daisy arriveert, met de sleutel van het hangslot dat na het politie-onderzoek op de deur van nummer 6 is aangebracht. We doen wegwerphandschoenen aan en zakjes om de schoenen.
Eenmaal binnen lijken de voorzorgsmaatregelen overbodig. De woning is vrij netjes en tamelijk schoon. Met de stank valt het ook wel mee. Het gruwelijke vliegenvolk dat ik bij eerdere huisbezoeken wel eens aantrof is geheel afwezig.
De tijd lijkt stil te staan in de driekamerwoning van mevrouw S. Verouderde apparatuur, computers en telefoons die het niet meer doen. Een fitnesstoestel bedekt met stof.
Mevrouw S. handelde in antiek, ze heeft fraaie dressoirs en garderobekasten staan. Vitrines vol met porselein, iconen aan de wand. Uit de administratie maakt Daisy op dat mevrouw S. over voldoende tegoed beschikt om haar eigen uitvaart te bekostigen. De gemeente hoeft niet bij te passen, de belastingbetaler kan opgelucht ademhalen.
Na de scheiding van haar Nederlandse man – hij is inmiddels overleden – zat mevrouw S. niet bij de pakken neer. Ze leerde de taal en volgde allerlei cursussen, zo blijkt uit certificaten die tevoorschijn komen.
Met haar antiekhandel deed ze goede zaken. Op veilingen, hoofdzakelijk in Brussel, kocht ze allerlei voorwerpen op die ze vervolgens via E-bay of Catawiki voor hogere prijzen aan de man wist te brengen.
We bladeren door de administratie. 2007 was een goed jaar, onder meer dankzij de verkoop van verschillende Chinese vazen, een Biedermeier koffieservies, lampetkannen en een hoeveelheid antieke papbordjes.
Daisy stuit op een beduimeld mapje met oude foto’s. Mevrouw S. als jong meisje in het grauwe Kyiv, waar ze, zoals dat in de communistische heilstaat ook voor vrouwen gebruikelijk was, aan een technische school studeerde.
We zien haar met vriendinnen, een jongere broer en een knappe, wat oudere dame die gelet op de uiterlijke overeenkomsten heel goed haar moeder zou kunnen zijn. Een zwartwit afbeelding van een mogelijke vader, hij lijkt zich in een militair kampement te bevinden.
Geen spoor van brieven, nergens iets dat wijst op contact met familieleden. Het lijkt erop alsof mevrouw S. met de vlucht naar het Westen haar verleden resoluut aan de kant heeft gezet.
*
Terwijl Daisy bankafschriften ordent doe ik een ongemakkelijke ontdekking, verstopt in een doos waar met viltstiftletters ‘mijn medisch schandaal’ en ‘bestemt (sic) voor publiek’ op staat.
De doos is gevuld met brieven en dossiers die mevrouw S. jarenlang vruchteloos stuurde aan allerlei instanties: ombudsmannen, tuchtcolleges, medische tijdschriften en kranten.
De ziekte openbaarde zich in de jaren tachtig. Oorsuizingen, duizelingen, evenwichtsstoornissen. Bloedingen, abcessen, obstipatie. Geen dokter nam haar serieus. ‘Gescheiden vrouw, spreekt de taal niet goed,’ noteerde de huisarts die haar klachten aanvankelijk wegwuifde. ‘Weinig vrienden, sociale problemen.’
Pas na lang aandringen volgden er onderzoeken, die niets opleverden. ‘Gezien haar frequente bezoek aan de diverse afdelingen lijkt een psychische component duidelijk aanwezig, dit was eveneens de mening van haar huisarts,’ noteerde een internist van een Amsterdams ziekenhuis.
Jarenlang leed mevrouw S. helse pijnen, jarenlang werd ze voor gek verklaard. ‘Ik heb gezien de honderden gekleurder beelden die verschijnen en verdwijnen na elkaar zeer snel,’ schrijft ze in 2010 aan een zoveelste specialist die nooit reageerde.
Haar lichaam verspreidde een akelige geur, ze kampte met geheugenverlies, viel flauw op straat. Tot overmaat van ramp raakte ze, na een bezoek aan een veilinghuis in Den Haag, waar ze onder meer een terrine in art nouveau had aangeschaft, op de snelweg ter hoogte van Schiphol bij een aanrijding betrokken.
De bestuurder die haar op een oude ambulance gelijkende bestelbus van achter ramde ging er vandoor, de terrine lag aan stukken. Ze zette de achtervolging in en wist zodoende het kenteken van de onverlaat te noteren, blijkt uit het proces-verbaal.
Omdat mevrouw S., die zich grondig in de symptomen van haar mysterieuze ziekte verdiepte, nooit opgaf en altijd om hulp is blijven vragen werd ten slotte toch toegestemd in het uitvoerige bloedonderzoek waar ze al zolang om smeekte.
Zodoende kwam in 2017 na een martelgang van meer dan dertig jaar vast te staan dat ze een auto-immuunziekte onder leden had: de ziekte van Hashimoto, waarbij een ontstoken schildklier allerlei ellende aanricht. Dankzij medische onverschilligheid en vooringenomenheid heeft mevrouw S. langdurig en optimaal kunnen lijden.
Om de schildklier in bedwang te krijgen schreef men haar hormonale pillen voor. Het hielp een beetje maar het was te laat. Haar lichaam was verwoest, net als haar leven. Ze zag nog amper iets, haar rechteroog was blind.
In de woning kijk ik naar de plek waar haar kapotte lichaam is gevonden, op de grond voor de canapé, aan de vooravond van de Russische inval van haar vaderland. Ze stierf alleen, in een vreemde versuffing, afgemat na een vreselijke strijd.
*
Begraafplaats Sint Barbara, dinsdagmorgen. De rouwwagen arriveert. Er zijn slechts twee dragers, de andere schijnen ergens in een file te staan. ‘Daarom ga ik dus ook liever op m’n scootertje,’ zegt drager Leen.
Gelukkig is de rolbaar van Sint Barbara beschikbaar, de overblijfselen van mevrouw S. zijn bovendien niet zo zwaar. Met zijn collega duwt Leen de kist naar binnen, zes kaarsen branden in de aula.
Als Eva Gerlach haar gedicht heeft voorgelezen laat ik van de Oekraïense componist Mykola Lysenko (1842-1912) de elegie voor Taras Sjevtsjenko spelen: kamermuziek voor viool en piano.
Taras Sjevtsjenko (1814-1861) geldt dankzij z’n vernieuwende verzen, toneelstukken en proza als grondlegger van de moderne Oekraïense taal, in het geplaagde land geniet hij een shakespeariaans aanzien.
Als horige slaagde Shevchenko erin zich vrij te kopen, wat slechts kortstondig geluk opleverde. Omdat hij autonomie voor Oekraïne bepleitte en de tsaristische machthebbers ridiculiseerde gooiden de Russen hem in de cel. Vervolgens werd hij verbannen naar een strafkamp aan het Aralmeer waar hij een ziekte opliep die hem ten slotte het leven kostte.
De dragers in de file arriveren als de laatste klanken klinken. De rolbaar hobbelt over het knerpende grind, aan het graf zijn we een minuut stil en werpen na het zakken van de kist een schepje zand. Holle plofjes.
*
Na mijn bezoek aan de woning heb ik de huisarts van mevrouw S. gebeld, meerdere keren. Misschien wist hij of er mensen waren die van haar overlijden op de hoogte gesteld moesten worden, mensen die misschien naar de begrafenis hadden willen komen.
De assistente zei dat de dokter zou terugbellen. ‘Geen zorgen, het staat in zijn agenda.’ In september is mevrouw S. voor het laatst bij hem op het spreekuur geweest. Ze had last van haar voeten en pijn in haar benen.
De dokter belt pas na de begrafenis. Hij wist niet dat mevrouw S. was overleden, het grijpt hem aan. Bij zijn weten had ze met niemand contact, over familie in Oekraïne sprak ze nooit.
Ruim tien jaar was mevrouw S. zijn patiënt, regelmatig kwam ze met haar klachten op het spreekuur. Dan verwees de dokter haar door, na een poosje zat ze dan weer teleurgesteld in zijn wachtkamer, foeterend op ziekenhuizen en medisch specialisten. Ze was een einzelgänger, psychische hulp wees ze van de hand. Thuiszorg hoefde ook niet.
Tijdens het consult in september had de dokter niet het idee dat hij haar nooit meer zou terugzien, na de diagnose leek het mentaal en fysiek juist beter te gaan. Het is hem een raadsel wat zich de laatste maanden in de woning heeft afgespeeld.
Joris van Casteren.