Eenzame uitvaart #258, verslag

dinsdag 12 januari 2021, 10.00 uur
begraafplaats St. Barbara, Amsterdam
Dichter van dienst: Maria Barnas
Auteur verslag: Joris van Casteren

Vuilnisman op fruitmachine

Na de lagere school ging meneer Van S. aan de slag als metselaar, het beroep van zijn vader. Hij had een jongere broer en een oudere halfbroer, ze woonden op een tochtige verdieping aan de Sumatrastraat in Amsterdam-Oost.

De halfbroer was van de moeder, verwekker onbekend. De metselende vader deed er niet moeilijk over, bij het huwelijk in 1931 had hij de bastaardjongen grootmoedig erkend.

Thuis hielden ze van vogeltjes, omdat het in de woonkamer zo waaide hing de parkietenkooi in de keuken, boven het niet al te schone fornuis. Een inspecteur van Hygiënisch Woningtoezicht, een gemeentelijke dienst die regelmatig over de vloer kwam, maakte er verschillende keren melding van.

Op een avond was meneer Van S. aan het Leidseplein met zijn broers wezen dansen en had hij Bep W. ontmoet, oudste dochter van een omvangrijk gezin uit de Orteliusstraat in Amsterdam-West. Het was een poosje aan en toen weer uitgegaan, meneer Van S. wilde zich niet binden.

In 1965 stond hij opnieuw bij Bep op de stoep, hij kon haar niet vergeten. Bep vond hem ook nog leuk, alleen had ze in de tussentijd wel een kind gekregen, een meisje, van een man die met de noorderzon was vertrokken.

Dat meisje, Tanja, vormde voor hem geen bezwaar, meneer Van S. was wat dat betreft ruimdenkend als zijn vader. Hij vroeg Bep ten huwelijk, haar vader aarzelde, hij vond meneer Van S. een flierefluiter maar stemde tenslotte in.

Het bruidspaar en de baby woonden twee jaar in aan de Orteliusstraat, in het berghok op de zolderverdieping, en kwamen toen via de herhuisvestingsdienst voor een eigen huurwoning in aanmerking.

Ze kregen een verdieping toegewezen in de Pijp, verhuisden vervolgens naar een ruimere portiekwoning op tweehoog aan de Fritz Conijnstraat in Geuzenveld, waar in 1970 hun dochter Ingrid werd geboren.

*

Stadsdeel Geuzenveld-Slotermeer zocht mensen voor de reiniging, meneer Van S. stopte met metselen. Hij begon als stratenveger maar werd al snel gevraagd voor achterop de vuilniswagen.

Het betaalde beter dan de bouw, in de zomer konden ze zelfs op vakantie. Ze trokken naar de Franse Kamp, een door de gemeente Amsterdam aangekochte camping in de bossen bij Bussum, waar hoofdzakelijk arbeiders kwamen.

De Franse Kamp was zijn lust en zijn leven, liefst de hele dag zat meneer Van S. er op zijn campingstoel voor het houten zelfbouwhuisje. Hij dronk zijn pils, rookte zijn sjekkies, keek hoe zijn dochters in de bomen klommen.

Zijn moeder en zijn jongere broer, heftruckchauffeur bij Van Gend & Loos, kwamen regelmatig een dagje over, dan haalde meneer Van S. de barbecue tevoorschijn. Vader en halfbroer, die met een zwakke gezondheid kampte, waren kort voor het huwelijk al gestorven.

Bep was blij met het geld, al had ze er niets over te zeggen, meneer Van S. bepaalde welke kant het uitrolde. Veel ging op aan de modelspoorbaan met tunnels en bergen die hij aanlegde in de hobbykamer aan de Conijnstraat.

Intussen liep Bep in oude kleren, in haar schoenen zaten gaten. De meisjes zagen er ook niet erg netjes uit, op verjaardagen werd er schande van gesproken. Om zijn eigen verschijning bekommerde meneer Van S. zich evenmin, thuis hield hij het liefst zijn groene vuilnispak aan.

*

Hij haalde zijn groot rijbewijs, werd bevorderd tot chauffeur. Vanaf dat moment bepaalde meneer Van S. zelf waar en hoe de vuilniswagen reed, controle vanuit het stadsdeel was er nauwelijks.

Bij Plein 40-45, halverwege zijn ronde, zette hij de vuilniswagen aan de kant, gunde de mannen achterop een pauze. Hij liep de snackbar binnen waar hij wel eens kwam, bestelde een kroket en nam achter de fruitmachine plaats.

De pauzes werden langer, meer geld verdween in de gokkast. In een speelhal bood iemand hem een handgeknoopt tapijt aan: achthonderd gulden, een koopje. Bij de lommerd bleek het kleed een tientje waard.

Zo verging het hem ook met een auto. Een kennis wist via via een nette Opel te staan, een jaar na de prijzige aanschaf stond het ding met een kapotte motor op de sloop. Vervolgens was hij het schip ingegaan met een partij merkkleding die nep bleek te zijn.

Door dit soort klunzige tegenslagen, die hij verzweeg tegenover Bep, schoot het betalen van de huur er soms bij in, morrend sprong de schoonfamilie bij.

*

Tanja leerde moeizaam, meneer Van S. had het niet in de gaten. Na het afnemen van de cito-toets werden Bep en hij door de hoofdmeester ontboden. Gebleken was dat het twaalfjarige kind kon lezen noch schrijven.

De hoofdmeester snapte niet hoe het stille, verlegen meisje haar docenten al die jaren om de tuin had kunnen leiden, toch waren de ouders volgens hem net zo goed verantwoordelijk.

Ze werd naar een speciale middelbare school gestuurd, waar haar taalvaardigheden enigszins werden opgekrikt. Vooral blonk ze uit in huishoudelijke werkzaamheden, voor wassen en strijken haalde ze een negen.

Stages in de schoonmaakbranche volgden, ze behaalde het getuigschrift Sanitaironderhoud. Omstreeks die tijd ontmoette ze een man uit Bangladesh in het uitgaansleven.

De man uit Bangladesh gaf haar opium te roken, ze was compleet van de wereld. Opnieuw hadden meneer Van S. en Bep niets in de gaten, totdat er geld en spullen verdwenen.

Een van Beps zussen zorgde ervoor dat ze in een kliniek werd opgenomen, de man uit Bangladesh kickte ook af. Hij vroeg haar ten huwelijk maar vertrok voorgoed toen hij ontdekte dat ze zwanger van hem was.

Na de bevalling, juni 1989, moest ze op controle komen, de arts zag iets vreemds: kanker in een vergevorderd stadium. Ze raakte in coma tijdens een operatie, overleed op 24-jarige leeftijd. Het kleinkind van meneer Van S., een zwakbegaafd meisje, werd opgenomen in een pleeggezin.

*

Bep had steun aan Ingrid, haar jongste dochter die de verpleging in zou gaan. Toen haar halfzus overleed was Ingrid zeventien, met haar vriendje trok ze bij haar ouders in. Het vriendje, taxichauffeur, leek een betrouwbaar figuur, hij regelde een woning in Osdorp.

Niet lang na het huwelijk en de geboorte van een zoon in 1992 ging de taxichauffeur er met een blonde vrouw vandoor. Met de baby verhuisde Ingrid naar Middenbeemster, daar zochten opa en oma haar elke zondag op.

Het ging niet goed met Bep, apathisch staarde ze voor zich uit. Meneer Van S. kon er niet goed tegen, als hij thuiskwam van zijn werk zette hij de televisie hard aan. Ze besloten niet meer naar de Franse Kamp te gaan.

In 1995 ging meneer Van S. met pensioen, er was een personeelsfeest, met een wezenloze Bep poseerde hij voor de 1193, de vuilniswagen waar hij het langst op had gereden.

De stadsdeelsecretaris schreef een brief, waarin hij het karakter van meneer Van S. roemde. ‘Altijd vrolijk en bijna nooit ziek, heb je al deze jaren een positieve bijdrage aan de organisatie geleverd.’

Ze verhuisden naar een benedenwoning met tuin aan de M.C. Asserstraat, dat was makkelijker voor Bep, die steeds moeizamer liep. Meneer Van S. kocht een set tuinkabouters en plantte rozenstruiken.

Als ze zaterdags boodschappen deden liet meneer Van S. Bep in de auto zitten, ze had toch niets in de gaten. Op een dag in de winter troffen haar zussen die juist van de markt kwamen haar in de auto aan, totaal verkleumd.

Meneer Van S. at een broodje haring in het overdekte winkelcentrum, glurend naar de vrouwtjes die passeerden. De schoonzusters bezorgden hem de schrik van zijn leven, ziedend joegen ze hem naar de auto terug.

Bep was 67 toen ze in 2005 overleed, na een reeks hersenbloedingen. Meneer Van S. was aangeslagen maar herpakte zich snel. De vrijheid voelde goed, ongestoord kon hij aan de fruitmachine weer wat gokjes wagen.

*

Regelmatig was hij op Plein 40-45 te vinden, waar hij destijds uit zijn vuilniswagen stapte. Voor de Action hing een groepje mannen rond, hij sloot zich bij hen aan. Ze noemden hem opa, hij vertelde over zijn modelspoorbaan.

De mannen wilde de spoorbaan wel eens komen bekijken, meneer Van S. haalde bier in huis en beloofde wat voor hen te koken. In de loop van de avond sloeg de stemming om, de mannen wilden niet vertrekken.

Meneer Van S. werd boos, ze grepen hem beet en gooiden hem op de salontafel, een wagenwiel met glasplaat, die in stukken brak. Met geld en waardevolle spullen gingen ze ervandoor.

De politie verwittigde Ingrid, na de dood van Bep was hij niet meer bij haar langs geweest. Ze had geen medelijden, dit was het gevolg van zijn eigen domme streken. Met kerst kwam hij op bezoek, het ontroerde haar.

Kortstondig was er een nieuwe vrouw in zijn leven, voor de Hema had hij haar ontmoet. Hij was bijna tachtig, zij een jaar of veertig. Ze zat in geldnood, hij sprong bij. Terwijl hij pinde keek ze de code af, bij hem thuis pikte ze zijn pas.

Hij kreeg het aan zijn hart, een pacemaker werd ingebracht. De wijkagent had gezegd dat hij niet meer naar Plein 40-45 moest gaan, dat zou hij zelf nog wel bepalen. Hij zakte in elkaar toen hij de mannen bij de Action zag staan.

In het ziekenhuis zat een kleine Hindoestaanse vrouw aan zijn bed, Asja. Ze had hem eerder al gewaarschuwd voor de mannen, haar dochter had bij Ingrid in de klas gezeten. Vanaf dat moment hield zij meneer Van S. een beetje in de gaten.

Hij knapte op maar werd niet meer de oude. Asja deed boodschappen: kant-en-klaar-maaltijden en wat fruit. Hij kreeg een halszender om die rechtstreeks in verbinding stond met het ziekenhuis, het bereik was beperkt, hij kon niet verder dan tweehonderd meter van de woning gaan.

Ingrid en de intussen volwassen kleinzoon zag hij niet meer, in 2018 stuurden ze hem voor het laatst een kaartje. ‘We zijn je niet vergeten, hoor.’ De corona kwam, Asja durfde niet meer binnen te komen.

*

In juni vernam hij dat Ingrid was gestorven, zomaar in haar slaap, 49 jaar oud. De uitvaartdienst vond in Middenbeemster plaats, Asja regelde vervoer. Verward zat hij in de aula. De kist was open, halverwege de dienst riep hij dat het Bep was.

Op eerste kerstdag werd meneer Van S. dood naast zijn bed gevonden, de halszender sloeg alarm. Directe nabestaanden, ook zijn broer, waren intussen overleden, de kleinzoon diende een beslissing te nemen, de gemeente schreef hem aan.

De kleinzoon liet niets van zich horen, al die tijd lag meneer Van S. in de koeling. Team Rampendienst, Uitvaarten en Pension (Trup) besloot dat het een eenzame uitvaart zou worden, ik spoorde Asja op en vroeg of ze kwam.

Afgezien van een zwager wil de schoonfamilie, die ik uitgebreid sprak, niet op de plechtigheid aanwezig zijn. Want meneer Van S., zeggen ze, heeft ‘onze Beppie’ niet zo netjes behandeld.

Ook niet na haar dood, stellen ze. Haar algemene graf op herdenkingspark Westgaarde, waar hij bijgeplaatst had kunnen worden, heeft hij niet verlengd, in 2015 is het geruimd.

Behalve werk van de Kermisklanten zag ik in de keurige, wat non-descripte woning aan de M.C. Asserstraat lp’s van Mantovani staan. Dat draai ik op een koude dinsdagochtend op Sint Barbara.

Joris van Casteren.