Beeldwit
Je moeder, pilsvogeltje,
droeg een spijkerbroek
en een zwarte jas
Had ze, bedwelmd,
niet, niet in de gaten
dat je er al was
Achtentwintig weken
Je kwam gehelmd
en ging
De Pijp, septemberdonderdag:
wegsleepregeling, parkeerverbod,
het pand in de steigers
Ze struikelt over de vruchtzak
Bij verfwinkel Feniks,
zijdeglans in de aanbieding,
morst ze bloed
Rit honderdduizend-zoveel
In het hospitaal geeft ze
onbestaand adres maar
jou, Beeldwit, geen naam
Koude couveuse
Ze is vertrokken, jij bleef,
tot oktober
Ik heb je kraamkamer bekeken
De stoep is schoon
het pand zoekt huurders
Joris van Casteren.