Eenzame uitvaart 233, verslag

Dhr. R.D.S.
(17-05-1961 – 01-10-2018)
Uitvaart: maandag 8 oktober om 10.00 uur, begraafplaats st. Barbara
Dichter van dienst: Eva Gerlach,
Verslag:  Gina van den Berg

Welk krachtenveld hier werkzaam is weet ik niet precies, maar gedurende mijn waarnemend coördinatorschap van de Eenzame Uitvaart belde het Team Rampen, Uitvaarten en Pension vrijwel altijd als ik net vakantie had, een dagje vrij was, of, zoals laatst, mijn eerste thuiswerkdag in maanden had. Het doet er verder niets toe, het leidt niet tot een rode draad in dit verhaal, tot een bespiegeling over vrijheid of de zegeningen van een vaste baan, ik wilde het gewoon even vermeld hebben. Misschien omdat zo’n toeval je voorstellingsvermogen te boven gaat, en je het in weerwil van je nuchtere verstand, neigt toe te schrijven aan hogere machten.

Nu over naar die dag, 3 oktober. Dit is wat ik op de dag van de melding schreef aan de dichter van Dienst, Eva Gerlach:

“maandag 1 oktober om 14.38 uur ontving het Team Rampen, Uitvaarten en Pension de melding van de politie van een lijkvondst in een woning in Amsterdam-West.  De uniformdienst en de recherche troffen daar meneer R.D. S., die hier woonde sinds 2000 en die dag op dit adres overleed.

Sinds 2006 staat er ook een echtpaar op dit adres ingeschreven, beiden heroïnegebruikers. Dat is de reden dat Dhr. Van Bokhoven van de TRUP afziet aan een bezoek aan de woning.

“Ik zit 41 jaar in het vak, en met zulke mensen moet je niet dealen.”

Meneer S.  heeft een halfbroer, maar met deze broer heeft hij de afgelopen 20 jaar geen contact gehad. Meneer Van Bokhoven heeft hem nog niet te pakken kunnen krijgen, maar hij heeft zijn voicemail ingesproken.

Een partner of kinderen heeft meneer S. zover we kunnen achterhalen niet.

Na het telefoongesprek met meneer Van Bokhoven stond de buurtregisseur annex wijkagent me kort te woord. Hij stond net op het punt een winkel in te gaan, z’n vrouw keek al waar hij bleef, en hij zat hoorbaar in zijn maag met wat hij mij wel en niet kon vertellen. De wet- en regelgeving rond privacy is zeer verscherpt. Meneer Van Bokhoven had me er al voor gewaarschuwd. “Sinds de invoering van de nationale politie wordt het allemaal steeds lastiger om informatie los te krijgen. Ik probeer gewoon mijn werk te doen, ik voer hier niet een of andere hobby uit. Het is toch geen staatsgeheim waar ik naar vraag?”

Ik probeer het toch bij de wijkagent en hij vertelt me het volgende: ‘Ik ben er wel eens naar binnen geweest, en trof toen een junkenwoning aan. Maar alles wat ik hierover zou zeggen zou eerder negatief dan positief zijn en ze zeggen altijd: Over de doden niets dan goeds. Ik denk dat meneer S. barmhartig was, om twee verslaafden in zijn huis op te nemen.’ Of meneer S. zelf ook leed onder een verslaving, kon of wilde hij me niet vertellen: ‘Ik zag meneer S. als zonderling, vreemd. De meeste mensen in mijn wijk ken ik wel aardig, maar hier kreeg ik geen ingang. Ik ben er een paar keer langs geweest, maar kwam dan meestal aan een vaste deur.’ Hij ging langs op verzoek van buurtbewoners. Ik vroeg of deze overlast ervoeren, maar dat ontkent hij stellig. ‘Overlast niet, nee. Maar de buren vroegen zich af: gaat het wel goed daar? Wordt deze man niet uitgebuit door twee profiteurs? Of zagen ze hem als een soort vaderfiguur?’

Op maandag 8 oktober deelde ik instructies uit aan dichter van dienst Eva Gerlach en de nieuwe coördinator, die ik zou inwerken. ‘Als de kist straks naar binnen wordt gedragen, vormen wij aan weerszijden van de deur een erehaag. Dat heb ik geleerd van Anneke Brassinga.’ Op dat moment racete een wat oudere man, grijzend, snor, petje, op skeelers de begraafplaats op. Buiten adem, hij had zich duidelijk gehaast op tijd te komen, vertelde hij dat hij Jimmy was, de huisgenoot van meneer S. Een man die schuil ging achter een groot boeket roze rozen en gerbera’s, vergezelde hem. Hij was van de GGD en had een goed contact met zijn cliënt gehad. Ze kwamen om afscheid te nemen van hun “Robbie”, want zo kende iedereen meneer S.. Telkens als er toch iemand voor een overledene arriveert, bespeur ik bij mezelf zo’n opluchting, zo’n dankbaarheid. Gelukkig… wie hier gestorven is, heeft iets voor iemand betekent. En iemand gaf om hem.

Robbie bleek geliefd te zijn. Een man die zijn handen uit de mouwen stak als tomatenplukker op de kwekerij in het Westerpark, die zonder blikken of blozen een naald in zijn arm zette als het moment daar was, hij had zo zijn eigenaardigheden maar hij was vooral een heel lieve man, benadrukt Jimmy. Na een zwervend bestaan was Robby in aanmerking was gekomen voor een sociale huurwoning en zonder aarzelen had hij onderdak geboden aan Jimmy en zijn vrouw. Zijn vrouw die al 70 was, en die zich nauwelijks meer van de keuken naar de woonkamer kon verplaatsen, anders was ze zeker bij de uitvaart geweest.

Jimmy vertelde dat hij Robbie gevonden had. Hij was niet netjes in zijn bed gestorven, maar midden op de vloer en dat staat voor de politie gelijk aan “verdachte omstandigheden”. Om die reden hadden Jimmy en zijn vrouw uren in de kou op het stenen stoepje voor hun voordeur doorgebracht, tot de hogere machten een misdrijf hadden uitgesloten.

De wagen met de kist draaide zijn rondje om de rotonde met de rododendrons en hielden halt voor de kerkdeur. Wij formeerden een erehaag. Jimmy sloeg zijn ogen neer en snikte.

“Moet je je skeelers niet uitdoen?’ vroeg ik hem. ‘Ik heb geen andere schoenen bij me,’ antwoordde hij. ‘Nou,’ zei ik, ‘Geef me dan maar een arm. Straks val je op die harde marmeren tegels.’ Dat was niet nodig, vond Jimmy. Hij kluunde naar binnen op de klanken van Saties “Gymnopédie”. Componist Monir Goran had mij zijn bewerking van dit stuk, met Ako Taher op piano en hemzelf op de ud, toegestuurd nadat ik hem vertelde dat meneer S. op dezelfde dag als Eric Satie geboren was; 17 mei.

Samen met de GGD-meneer positioneerde Jimmy zich op de linkerrij vooraan. Eva en de nieuwe coördinator namen op de rechter bank plaats. Ik zat een bank achter hen. De dragers verspreidden zich over de ruimte, zodat de kapel toch aardig gevuld oogde.

Voor de uitvaartleidster Moniek was het de eerste keer dat ze zo’n dienst leidde. Bij de uitvaart van A. U., een paar weken geleden, had ze nog meegelopen om mee te kijken, nu was zij in charge. Ze vertelde dat we na het volgende muziekstuk naar de dichter Eva Gerlach zouden luisteren.

Het volgende muziekstuk…

Hierboven schreef ik al over een krachtenveld waaraan we onverklaarbare gebeurtenissen en patronen willen toeschrijven als we onszelf verboden hebben ons te beroepen op (een) God. Gezien de omstandigheden vind ik de suggestie van een goddelijke interventie absoluut niet op zijn plaats; die had mijns inziens [maar ik beschik natuurlijk over beperkte, menselijke hersenen, niet over goddelijke inzichten] moeten plaatsvinden tijdens Robbies leven, voor hij zijn vader op 5-jarige leeftijd verloor, voor zijn ziekelijke moeder veel te jong stierf, voor hij zijn toevlucht zocht in de drugs, voor de stemmen in zijn hoofd zijn contact met de buitenwereld blokkeerden, voor hij zichzelf strafte met een niet in te lossen schuld, allemaal dingen die Jimmy en de GGD-er vertelden. En toch… er is iets onmiskenbaar wonderlijks aan het tweede lied dat we voor Robbie draaiden. Alsof het voor hem is geschreven. Alleen al de titel: “One  October song”.  Op 1 oktober stierf Robbie. Nico Stai schreef het in 2006, maar het klonk of het in Robbies tienerjaren, ergens eind jaren zeventig, was gecomponeerd. Stai’s stem klonk rauw uit de speakers: ‘Je weet wel, dat ene, waarvan jij zegt dat je er soms over droomt, ik denk dat dat mij nu overkomt, ‘zong hij in het Engels. ‘Je weet wat ze zeggen:  dat de tijd vat op je kan krijgen. Doodt die stem, of hij doodt jou. Je moet er maar niet over praten. En je ziet er mager uit. De drugs maken je dunner. Maar dat zie jij niet. Kijk jij maar hoger en hoger, en tel je gelukssterren. Maar praat er maar niet over. Want weet je, dat ene waar jij soms over droomt, nou, ik denk dat mij dat overkomt. ‘ Nogmaals, alsof Nico Stai het voor Robbie schreef.

Eva Gerlach schreef onweerlegbaar en met voorbedachten rade voor Robbie. Ze droeg het voor met milde, tedere stem. En ze herschreef het nadat ze Robbie, dankzij de mensen die zo liefdevol over hem spraken, beter had leren kennen. Die versie lees je hier.

Stil

voor R.S., die de stemmen klein kreeg

Pak het gezegde samen met wat geen

leven moet maken, tijd, getal, persoon:

alles wat je niet aanraakt; wikkel zo

compact dat alles past; draag alles mee

op de tocht die je naar het water brengt

waar de gezonken veerboot ligt; keil daar

de stemmen een voor een, kijk hoe het taaie

weefsel loslaat, slierten trekt door lucht,

oplost, vergeet de reden, bewaar niets;

laat nu je leven op je voeten vallen,

vergeet gewicht, geef al het onverteerbaar

zware over aan lucht; die laatste tel,

je voeten zijn er nog, ze slapen, los nu

je schaduw op, maak dood, zeg niets, wees stil.

Eva Gerlach

Op de troostvolle klanken van “Soft Black Stars” van Anthony and the Johnsons droegen we de kist ten grave. De dragers althans. Wij volgden. Eva en ik sloten de korte rij.

‘Het schrijven van zo’n gedicht, en de dagen voorafgaand aan de uitvaart ervaar ik toch als een soort rouwproces’, vertelde Eva. Ik herken dat. Je voelt je zo verbonden met degene die gestorven is. Je verdiept je in wie hij geweest kan zijn, en elke keer ervaar je weer spijt dat je hem niet bij leven kende. Als we een schepje zand op de kist hebben laten vallen, haast ik me naast Jimmy. Ik pak zijn hand vast, een beetje om hem te ondersteunen op het hobbelige pad, ten dele om hem te troosten in zijn verdriet om het verlies van zijn vriend, een beetje ook om te delen in de rouw. ‘Zo,’ zei ik om mezelf een alibi te verschaffen, ‘Nu moet je me alles vertellen over Robbie. Ik schrijf een verslag. Wat wil je dat de wereld van hem weet?’ Jimmy vertelde dat Robbie, in zijn goede tijd, zelf muziek maakte. Hij speelde keyboard en gitaar, uitzonderlijke “Robbiemuziek”. Hij was heel lief, en deelde alles. Daarom vond Jimmy het ook zo moeilijk dat de stemmen in zijn hoofd Robbie steeds meer in hun greep kregen. Je kon hem niet meer bereiken. En dan was daar die schuld hé? Twintig jaar geleden had Robbie een paar fietsen gestolen om zijn verslaving te financieren, en de wroeging was een loden last op zijn schouders. Wat mensen ook zeiden: “Je was ziek”, “de verslaving had je in zijn macht”, hij kon er niet mee leven. Nu, hoopte Jimmy, was Robbie eindelijk vrij.

  • Om privacyredenen heb ik de huisgenoot van Robbie Jimmy gedoopt.