Eenzame uitvaart #232, Amsterdam
I.M. A.U.(25 augustus 1989 – 30 augustus 2018)
Uitvaartcentrum Buitenveldert, donderdag 6 september, 10:00 – 11:00 uur.
dichter van dienst: Jos Versteegen, verslag: Gina van den Berg
Wij organiseren De Eenzame Uitvaart om de overledene een waardig afscheid te geven. De dichter schrijft een gedicht voor de overledene, de coördinator kiest muziek uit waarvan hij denkt dat deze past bij de persoon die we ten grave dragen. Het komt niet vaak voor dat iemand ons kan vertellen wie de persoon in kwestie was, wat hem blij maakte, wat hem troostte, in welk liedje hij een thuis vond. We moeten het doen met toevallige vondsten van de Gemeentedienst, inlevingsvermogen en interpretaties.
De uitvaart van meneer A.U. was in veel opzichten anders. Het begon er al mee dat ik niet achter mijn eeuwige bureau in de bibliotheek van Nieuwegein zat, toen meneer Van Bokhoven van de Dienst Uitvaarten me belde. Ik had net mijn koffers op bed gegooid. Die ochtend had de nachtboot uit Harwich me weer thuis gebracht van een vakantie op The Isle of Man waar waaghalzen op motoren zich te pletter rijden tegen stoepranden en muurtjes, daartoe aangemoedigd door waaghalzen die op een paar meter afstand juichend toekijken. Ik onderzocht mijn eigen schaamte omdat ook ik me had laten meeslepen in de cocktail van adrenaline en benzinedampen. Je leven op het spel zetten voor een goed verhaal; die verleiding, juist om het leven tot in onze vezels te voelen, is sterker dan we ons eigenlijk kunnen permitteren.
En toen belde meneer Van Bokhoven dus. Met het verhaal van een jongen, die vijf dagen na zijn 29e verjaardag uit een hijskraan was gevallen. Bouwvakkers die vroeg in de ochtend van 30 augustus de bouwplaats bij de Prins Hendrikkade opliepen om aan het werk te gaan, hadden hem gevonden. Met een gat in zijn achterhoofd en een schram op zijn wang aan de voet van die gele kraan. Om 7:14 uur had een arts de dood vastgesteld.
Wat A.U. daar deed, waarom hij in de kraan was geklommen, waarom hij gevallen was, of gesprongen, niemand kan dat meer vertellen. Meneer Van Bokhoven niet, maar ook de politieagent niet, die ik mocht bellen. Ook kon hij me niets anders over U. vertellen dan dat hij uit Letland kwam, en dat een vaste woon- of verblijfplaats bij hem niet bekend was. Als ik meer over meneer U. te weten wilde komen, dan moest ik maar contact opnemen met meneer’s zus, die in Engeland woonde.
Ik belde naar het land waaruit ik de dag tevoren vertrokken was. Wat zeg je tegen een vrouw die zojuist te horen heeft gekregen dat ze haar broer kwijt is? Ik vertelde haar van het gedicht en de muziek. De zus zegde toe dat ze het zou vragen aan haar moeder die van plan was naar de uitvaart te komen. Ik beloofde dat ik mijn verzoek op de mail zou zetten en deed drie uur over de formulering van de kernvraag: vertel me iets over je broer, iets waarmee we recht kunnen doen aan zijn bestaan.
In strikte zin hadden we geen eenzame uitvaart meer, nu de moeder misschien zou komen, maar de dichter was al gevraagd en ik had de zus verteld dat er een gedicht zou komen, dus ook de gemeente vond: we laten het doorgaan. Zondag – Jos Versteegen had het gedicht al geschreven- belde de zus me. Welke muziek hij mooi vond wist ze niet, en haar moeder wilde graag rustige muziek. Waar hij had gewoond, wist ze niet. Waar hij het laatst gewerkt had, wist ze ook niet. Hij was naar Nederland gekomen omdat er geen werk was in Letland. Eerst had hij in de aardbeienteelt gewerkt en later in een fabriek, meer kon ze niet vertellen. Maar dit wist ze wel, en hiervan wilde ze graag dat de hele wereld het zou weten: Haar broer was een lieve, sociale jongen. Als iemand hem om hulp vroeg, stond hij klaar. Hij was het middelpunt van feestjes en verjaardagen, dat hadden ook de in- en inbedroefde familieleden uit Rusland benadrukt. Hij haalde goede cijfers op de middelbare school en was heel sportief. Niet alleen kon hij goed voetballen, hij kon ook hard rennen en hoog springen. A. zou gemist worden en er waren mensen die met liefde in hun stem over hem spraken.
De dagen erop bracht ik mijn vrije uurtjes door met Letse muziek. Als de moeder van A. aanwezig zou zijn, wilde ik dat het merendeel van de woorden die zij zou horen uit haar taal afkomstig waren. Een ankerpunt in een vreemd land waar je geen ander doel hebt dan het lichaam van je overleden zoon op te halen. En ik wilde ook de zus een plek geven op de uitvaart, hoewel ze niet fysiek aanwezig kon zijn.
Op de dag van de uitvaartceremonie droeg dichter Jos Versteegen het pak dat Starik bij een eerdere gelegenheid al eens tot in de finesses beschreven had. Wij hadden nog een dode te herdenken, zo ervaar ik elke eenzame uitvaart tot nu en het troost me dat Frank op deze manier voortleeft.
Het is gek dat je lichaam op bepaalde momenten precies weet wat het moet doen. Toen ik A.’s moeder zag, omhelsden wij elkaar en bleef ik heel dicht bij haar, tot na de uitvaart. Toen dacht ik: nu heeft ze ruimte nodig om samen met haar schoonzoon, die haar begeleidde, alleen te zijn met haar zoon en moest ik mezelf dwingen haar los te laten.
De uitvaartleidster heette het kleine gezelschap welkom. De schoonzoon, de moeder en ik op de eerste bank, de dichter alleen op de tweede bank. Ik vertaalde wat de uitvaartleidster zei in het Duits. De schoonzoon vertaalde dat in het Lets voor zijn schoonmoeder.
We luisterden eerst naar het lied Es gulu gulu, ‘Ik slaap en mijn dromen laten mij zien dat mijn geliefde niet met mij praat… Vaarwel liefste’ en meteen daar achteraan Rakstu Rakstus, gezongen door Aleksandra Špicberga. Het is net als het eerste lied een Lets volkslied. ‘Ik versier alles, ik wacht op mijn broer (…) Eik, de boom van mijn broer, jij hebt gesproken met God. Jij hebt op donkere avonden om de jouwen gerouwd (…) De aarde zendt me een boodschap, jij brengt die naar mijn broer.’
Op een knikje van de uitvaartleidster stond Jos op. Hij nam plaats achter het katheder. De microfoon voorzag zijn stem van een echo. Hij richtte zijn blik op de kist. ‘Dat leek me juist om te doen,’ zegt hij later. ‘Het is een gedicht speciaal voor A.’
DE BOUWPLAATS
In memoriam A. U.,
die net zijn 29ste verjaardag had gevierd
Het was zo goed geregeld in de stad.
Centraal Station: geen trein vertraagd,
Victoria-hotel: ontbijt vanaf halfzeven,
Sint-Nicolaaskerk: vroegmis, de klokken luidden,
en op de brug veel fietsers, kleine zwermen al.
Er stond een bouwkraan in dit schilderij,
een gele bouwkraan tussen kerk, station, hotel.
Jij klom. Je hebt de stad gezien,
je zag de deuren die je in kon gaan,
Centraal Station, Victoria, Sint-Nicolaas,
en overal was leven. Maar je viel,
of je wilde, ja of nee, je viel.
Centraal Station: geen trein vertraagd,
Victoria: ontbijt vanaf halfzeven,
Sint-Nicolaas: vroegmis, de klokken luidden,
en op de brug veel fietsers, kleine zwermen al.
De werkers van de bouwplaats, ze kwamen zo,
de ochtendploeg zou over een kwartier beginnen.
Jos Versteegen
Ik merkte dat ik het lastig vond het gedicht letterlijk te vertalen voor de moeder. Het is zo concreet, er is geen ontkomen aan in dit gedicht. ‘Dieses Gedicht handelt um das was A. am letzten gesehen haben soll,’ hakkelde ik. De schoonzoon doorzag mijn aarzeling en negeerde mijn omtrekkende bewegingen. ‘Viesnīca Victoria’, hoorde ik hem zeggen, en ‘baznīca Nicolaus’. Toen zette Zāle’s warme stem Šūpuļdziesma, in; een slaapliedje. ‘Waar ben je heen gevlogen, mijn kind? Weggevlogen alsof je de vleugels van een vogel had’.
Akāciju palags – Wit is de doek van de Acacia, wil jij daaronder liggen? Het lied is, net als de andere teksten, bedoeld als troost. Ik koos het met de gedachte de moeder het idee te geven dat ze haar zoon warm ingestopt heeft. Nu ik de tekst nog eens lees, vraag ik me af: heeft de moeder het wel als troostrijk ervaren? Is het troostrijker je zoon met twee wildvreemden te laten gaan dan alleen?
Het verdriet van deze moeder te zien is hartverscheurend. Maar de gedachte, het verdriet van geliefden niet te zien bij de andere overledenen die wij begraven, is op een andere manier net zo hartverscheurend. Hopelijk wist A.U. hoeveel er van hem gehouden werd.