Eenzame uitvaart 231, verslag

I.M. C.M.A (28-05-1950 – juli 2018)
begraafplaats St. Barbara, woensdag 22 augustus 9.30 uur, st. Barbara
dichter van dienst en verslag: Thomas Möhlmann

St. Barbara ligt er dromerig bij vanochtend, de zon schijnt over het grind, de zerken, het wiegende gewas. Binnen in de kapel steekt Mounir de zes grote kaarsen aan. Hij zet hun zilveren standaards zorgvuldig in twee lijnrechte rijen. Op ‘Solitude’ van Daigo Hanada wordt meneer A. door acht dragers binnengebracht. Eén van hen heeft zichtbaar een zware nacht achter de rug, maar ook hij houdt zijn rug professioneel recht en zijn gezicht prachtig in de plooi. Na Hanada klinkt Vivaldi, ‘La Primavera II Largo’, want –vertelde Gina, die de muziek uitkoos–  meneer A. was in de lente geboren.

Meneer A. onderhield bij leven nauwelijks contact met mensen, maar des te meer met dingen: van vloer tot plafond hadden spullen, dozen, dingen zijn verduisterde kamers gevuld.

Dingen

Het gaat erom jezelf bijeen te houden, je moet sparen
en bewaren, tegen zonlicht en vergetelheid beschermen
wat je vormt en omringt, wat je grip en richting biedt,
het zijn je medemensen – het zijn de mensen niet:

afschriften, afspraken, afgehandeld wereldnieuws
er valt een zwak lentelicht over de dingen die kunnen
wachten, over de heuvels van papier op je tafel, over
je vingers die een mensenlevenlang je vingers waren

tot de zomer kwam, afschriften, afspraken, afgehandeld
wereldnieuws geduldig bleven liggen, niet meer op-
geslagen hoefden te raken, je hebt gedaan wat je kon
hield bijeen wat bijeen te houden viel, liet de resten

langs de randen vallen, sloot luxaflex en lamellen
wist je vloer, plafond en bed te redden, alle muren
de lange armen van je administratie, haar tentakels:
het zijn de mensen niet – je spaarde ze, allemaal.

Na piano en strijkers klinkt nu gitaar: John Denver zingt over de haven van Amsterdam. Naderhand zal een van de dragers voor de zekerheid nog even vragen of dat nou John Denver was: ‘Wel hè? Mooi hoor, ja, volgens mij heb ik die plaat nog ergens liggen thuis… Als ik hem nog kan vinden, zet ik ’m vanmiddag weer eens op.’

Op ‘Primavera’ van Ludovico Einaudi verlaten de levenden en de dode de kapel, op weg naar het geduldige graf. Als meneer A. met kist, boeket en gedicht is afgedaald, en er met de dragers nog een kop koffie is gedronken (‘Weet u waar ze de lekkerste cake hebben? Westgaarde, in Osdorp. Daar moet u echt eens heen!’), wandel ik nog even langs Starik. Over zijn graf en het bordje ‘F. Starikplein – Dichter van Dienst’ woekeren levenslustige rode bloemetjes.