enzame uitvaart nummer 23, DEN HAAG
mevrouw Van der G.,
geboren op 25 september 1933, overleden op 29 januari 2010.
Maandag 8 februari, 8.45 uur, Nieuw Eykenduynen, Den Haag
Dichter van dienst: Ruth van Rossum
Ik ben op het werk, druk met van alles, als Henk van Zuiden belt. Op 29 januari is mevrouw Van der G., 76 jaar oud, in haar bed gevonden. Ze zal maandag 8 februari gecremeerd worden op Nieuw Eykenduynen. Woensdag 3 februari bel ik met Carlo Hagendoorn van de gemeente Den Haag om het weinige te horen dat er te horen valt over mevrouw Van der G.
Ze was enig kind en woonde in het ouderlijk huis, in de buurt van het Zuiderpark. Haar vader en moeder overleden in 1985 en 1986. Het huis is zeer sober. Het lijkt alsof er al tientallen jaren niets veranderd is. Een ouderwetse wasmachine, een oude Philips-radio. De jas van haar vader hangt aan de kapstok met zijn portemonnee in de zak. De slaapkamer van haar ouders is nog precies zoals deze was toen zij nog leefden. De rouwkaart van het overlijden van haar moeder staat op de schoorsteenmantel. Geen adresboekje, geen ansichtkaarten of brieven. Wel veel oude administratie. De gemeente heeft geen familie kunnen vinden. De buurman kon niets over haar vertellen, behalve dat er af en toe iemand met een rollator langs kwam. Er was veel contant geld in huis. In haar testament heeft zij dit bestemd voor een aantal goede doelen. Ik zie een ouderwets geklede keurige wat magere dame voor me. Ze kon kennelijk voor zichzelf zorgen, er was geen hulp. Buren moeten haar op straat gezien hebben, ze kwam in winkels, kocht eten, zij kende winkeliers en winkeliers kenden haar.
De sfeer in het huis – gestold verleden – schijnt zo bijzonder te zijn dat Carlo me aanbiedt om er te gaan kijken. Na enige overweging besluit ik dit niet te doen. Het bovenstaande verhaal roept bij mij al ruim voldoende gevoel op, daar hoeven niet meer beelden aan toegevoegd te worden.
Het thema lijkt onontkoombaar: mevrouw Van der G. heeft, om wat voor redenen, keuzen of toevalligheden dan ook, geen eigen leven, geen eigen huis opgebouwd. Ze is blijven wonen in het verleden. We zullen niet weten hoe dit kwam en of ze hier verdriet van of vrede mee had. Hoe was de relatie met haar ouders? Was de tijd dat ze daar gedrieën woonden een goede tijd, of niet? En wie was de bezoeker met de rollator? Een vriend, een geliefde wellicht die elders woonde? Dit verken ik in een strofe die ik later weer uit het gedicht haal. Ik denk: geen enkel mens kiest ervoor om alleen te zijn. Het gedicht wordt daarom uiteindelijk niet zo vrolijk. Ik probeer er de sobere sfeer die ik me bij het huis en het leven van mevrouw Van der G. voorstel in op te roepen.
Als ik door de stroeve kou aan kom fietsen bij Nieuw Eykenduynen staat Henk daar al te wachten. Het is de eerste keer dat ik een eenzame crematie meemaak. Er komen nog twee gasten, redacteuren van het blad Kerk in Den Haag dat onlangs aandacht besteedde aan de eenzame uitvaart. De uitvaartbegeleider is een bekende: de heer Versluis, die ook aanwezig was bij mijn vorige eenzame uitvaart. Dat draagt bij aan de intimiteit van deze uitvaart. Mijn boeketje blauwe hyacinten wordt bij de kist gelegd. Op de kist ligt een boeket met rood oranje groene tinten.
We gaan zitten in de zaal, op de eerste rij, voor het spreekgestoelte. Ik heb klassieke muziek uitgekozen: Salve Regina van Pergolesi, gezongen door Emma Kirkby en daarna het thema van Schindler’s List, gecomponeerd door J. Williams. Versluis nodigt me uit om het gedicht voor te dragen.
Waar ga ik heen?
Bij de uitvaart van mevrouw Van der G.,
25 september 1933 – 29 januari 2010Het huis bleef onveranderd. Tot zij overleden
woonden wij daar samen en was ik een gezin
zoals veel mensen hebben zonder een besef
van hun uitzonderlijke geluk. Ik bleef leven.Zijn jas hangt aan de kapstok, portemonnee
nog in de binnenzak. Haar nachtgoed op de
planken. Twee sneetjes uit de trommel eet ik
ons brood, dezelfde borden, hetzelfde bestek.Ik stof hun kamer en maak mezelf niets wijs.
Maar waarom opruimen om plaats te maken
voor meer leegte? Hier komt niemand terug.
Hier is geen heden voor mij om in te wonen.
Als we geluisterd hebben naar Requiem: Introit van K. Jenkins nodigt Versluis ons uit om rond de kist te komen en enkele minuten stil te staan, met onze gedachten of gebeden, bij mevrouw Van der G., “want dat kan nooit geen kwaad”. Het is een mooi gebaar en ik ben er blij mee.
Versluis had tevoren al aangekondigd dat we een kopje koffie zouden krijgen in de ontvangstruimte. Hij had Henk en mij na afloop van de eenzame uitvaart van zijn oom zien zitten in het koffiehuis naast Oud Eik en Duinen en vond dat eigenlijk nogal gênant. Daar zitten we dan met z’n vieren, een beetje stilletjes. Tot Versluis aanschuift die vertelt over zijn vak en zijn familie en zichzelf en de eenzame uitvaart van zijn oom. En passant laat hij mij nog weten dat de gemiddelde Hagenaar geen chocola zou kunnen maken van het soort muziek dat ik uitkoos. Hij zou het wat luchtiger doen. André Rieu, dat doet het heel goed tegenwoordig. Hij vertelt dat hij het verslag van de eenzame uitvaart van zijn oom door heeft gemaild aan wat familieleden, die allemaal blij waren met het bericht en met het feit dat er toch aandacht was besteed aan de begrafenis. Het is goed om tussen meer afstandelijke uitvaartbegeleiders deze betrokken man tegen te komen die er echt iets van probeert te maken. “Ik hoop jullie nog vaak te zien”, zegt hij bij het afscheid nemen tegen Henk en mij, “want dat betekent dat we allemaal nog lang leven”.
gedicht en verslag Ruth van Rossum, 2010