Eenzame uitvaart nummer 219
I.M. M. H. M. W.
Begraafplaats St. Barbara, dinsdag 29 augustus 2017, 9 uur
Dichter van dienst: Eva Gerlach
Op twee juli werd in een woning in Amsterdam Noord een lijk in verregaande staat van ontbinding gevonden. De politie trof in de woning een ID-bewijs van de bewoner, maar kon aan de hand van dit document de identiteit van de overledene niet met zekerheid vaststellen.
In Maastricht werd een verre nicht bereid gevonden DNA af te staan teneinde met zekerheid vast te kunnen stellen dat het inderdaad de veronderstelde bewoner van de Adelaarsweg betrof, de heer W., geboren op 5 februari 1953 te Amsterdam. De nicht kende haar oom amper, komt niet naar de uitvaart. Hij is nooit getrouwd geweest, geen kinderen. Ouders overleden. Een buurvrouw heeft rond de vondst van het lichaam aangegeven wel naar de uitvaart te willen komen, maar reageerde sindsdien niet meer op pogingen van de Dienst met haar in contact te komen: onduidelijk is of zij alsnog zal verschijnen.
De Dienst heeft de woning bezocht, omschrijft deze als verwaarloosd en vies. Er werd amper post aangetroffen. Geen telefoonklapper of adressenboekje. Hij genoot een uitkering van de DWI. Ook werd duidelijk dat hij iets had met Hare Krishna, er werden diverse afbeeldingen van ‘iets met Indiaas geloof’ aangetroffen. ‘In ieder geval geen Boeddha’s,’ meer krijg ik er niet uit. Zowel op de begane grond als in het geluidsdicht gemaakte souterrain werd een bed aangetroffen, het werd niet duidelijk waar hij zelf zijn nachten doorbracht.
Kwart voor negen, dinsdagochtend, het belooft een mooie dag te worden, zonovergoten, al aarzelt de al bijna herfstige, nachtelijke kilte van het park zich nu al gewonnen te geven. Op de begraafplaats ontmoet ik de koffiejuffrouw, Mounir, ook Eva is er al. We doen een soort poging tot een knuffel, we leven nog. De lijkwagen is laat, een van de dragers maakt melding van een file, de uitvaartleidster, die ongeveer tegelijk met haar eigen auto bij het uitvaartcentrum vertrokken is, was de file nog net voor. Ik zit met Eva op een bankje en we spreken over dingen, de dingen waar je over spreekt. Kwart over negen, de auto is inderdaad laat.
Voor de muziek moest ik aan vogels denken, de vogels die meer bij de volgende uitvaart horen, later deze ochtend – vanwege dat stille souterrain. Ik loop met Mounir mee om de muziekkeuze vast te leggen. Dus nummer drie, dat is vier, nummer twee dat ik een en nummer een nummer zeven, nee zes, nummer een heb ik kennelijk per ongeluk gewist. We treden de aula binnen terwijl Anouk ‘Birds’ zingt. Birds falling down the rooftop. Ik hoor daar een verwijzing naar Hermans in, de mussen en het dak. Het gesloten universum.
Eva komt naar voren, aangekondigd door de uitvaartleidster, ze noemt geen naam, ze zegt dat mevrouw een gedicht zal voorlezen, dat doet ze. Ze vertelt voorafgaand aan haar gedicht wie er wordt herdacht, en dat ze aan meneer W. dacht als aan iemand die van stilte houdt. Dat ben jij ook, denk ik op mijn beurt aan Eva, iemand die van stilte houdt. De dragers weten dat niet, de uitvaartleidster nauwelijks, ze hoeft alleen de naam van de overledene maar te onthouden, niet wie hij was of wat er is gebeurd, niet wat er als tweede muziekstuk zal klinken, dat zal Elbow zijn, the Birds are the keepers of our secrets, de uitvaartleidster zal vertellen dat we hiermee al weer bijna aan het eind van deze plechtigheid gekomen zijn, bij het klinken van het derde muziekstuk zullen we de overledene naar zijn laatste rustplaats begeleiden, een strijkkwartet van Michael Nyman. We gaan staan, de dragers komen naar voren, lichten hun hoed voor de dode, rijden hem op de baar naar buiten.
*
stil
Op een nacht komen ze, het is stil want je hebt gezegd geen
geluid dus het is, niemand maakt het(nog niet het kleinste, geen twee
schilfers tegen elkaar, dat het ritselt r r), erg stil en je zit rechtop, hallo zeg je maar
geen woord, je wilt naast je voelenof ze echt allemaal maar je hebt geen handen
dus je wilt opstaan, licht aandoen, desnoods met je tongmaar je hebt geen benen dus roep je zo hard je kunt
zonder stem hee tegen wie en de schil van het donkergaat heel zacht kraken kr kr, het houdt niet meer op
en na een tijdje voel je iets denk je, het lijktalsof je steeds meer in beweging, water
lekt tegen je huid binnenin en er beginnennaaldjes schaartjes nageltjes in je te komen
(het zou misschien pijn moeten doen maar je hebt geen pijn)en als het zo is dat een mens alleen maar een woord
en dat elk woord gemalen glas is in je mondzolang je leeft dus dat je dicht moet graag
of niet zolang dan nu maar openwachten wat er gebeurt in het woord dat je droomt
in het steeds meer levende donker
Eva Gerlach
*
De zon heeft al aan kracht gewonnen, we wandelen traag achter de kist aan. Nemen enkele ogenblikken stilte in acht, moge hij rusten in vrede, we werpen een schepje zand. Als het zand de schep verlaat knikken we naar de kist, als groet. We buigen licht, dag kuil, wandelen terug de wereld in. We drinken koffie. De uitvaartleidster vertelt van de man van vorige week, die door zijn eigen honden was aangevreten – en honden doen dat niet zo gauw, daarvoor moet je eerder bij de katten wezen, dat weet de uitvaartleidster zeker, ze heeft zelf een hond. Ik vertel van de man die maar 1 nummer in zijn mobiel had. ‘Net als jij,’ grapt een oudere drager tegen een drager van een volgende generatie, die alweer over zijn smartphone zit gebogen, ‘ja, dat is mijn moeder,’ begrijpt hij de humor van zijn collega. ‘En oom Niels,’ vult een andere drager aan: ‘Oom Niels, die staat er ook in.’ ‘Alleen die neemt nooit op als je hem belt,’ tik ik de cirkel dicht.
Ik moet gaan, ik heb beloofd om Menno op te halen, bij mijn huis, dan kan hij niet verdwalen. We nemen afscheid met veel beloften aan de groeten thuis, aan onze respectievelijke dierbaren.
(verslag: F. Starik)