EENZAME UITVAART NUMMER 185
I.M. S. C. C. van der S.
woensdag 19 november, 15 uur, begraafplaats St Barbara
dichter van dienst: Thomas Möhlmann
De dienst meldt het overlijden van mevrouw Van der S., geboren op 1 februari 1960 in Helmond, gestorven op 12 november 2014 om kwart over acht ’s ochtends in verzorgingshuis Vreugdehof, in Amsterdam Buitenveldert. Ze was daar anderhalf jaar geleden opgenomen met een hersenbloeding. Ze woonde op de vierde etage. De verzorging laat weten geen tijd te hebben om naar de uitvaart te komen. Het is me in het verzorgingshuis van mijn moeder ook opgevallen, dat men de dood daar zo veel mogelijk ontwijkt, juist omdat hij zo nadrukkelijk aanwezig is. Personeel gaat niet graag naar uitvaarten van overleden patiënten, dat komt allemaal te dichtbij. Weg is weg. Er komt een tamelijk discreet busje voorgereden en het lijk wordt afgevoerd, de opengevallen plek door iemand anders ingenomen. Je moet toch verder. Op de afdeling van mijn eigen moeder is dat al drie keer voorgekomen, dat er ineens iemand anders woonde.
S. had een lang verleden als verslaafde, ze heeft heel lang zonder vaste woon- of verblijfplaats door Amsterdam gezworven, haar broer laat weten dat ze alles heeft gedaan wat God verboden heeft. Die broer heeft al heel lang geen contact meer met haar gehad, hij woont in Vietnam, laat van daaruit weten dat hij niets voor haar kan doen.
Er is ook nog een zus, die in 1997 naar Duitsland is vertrokken, dus vermoedelijk nog steeds ergens in Duitsland zal wonen. De dienst heeft niet kunnen achterhalen waar precies. De broer wist dat zijn zus ook al heel lang geleden afscheid van S. had genomen.
Ze is nooit gehuwd geweest, wel kreeg ze soms bezoek van een vriend, meneer A., die haar zijn zorgenkindje noemde, maar ook meneer A. is met de Noorderzon vertrokken.
Het eerste wat bij me opkomt is een stokoud nummer van Jefferson Airplane, ‘White Rabbit’. Remember, you gotta feed your head. Feed your head. Ik mail wat heen en weer met de dichter van dienst en besluit de muziek via internet te bestellen. Hij blijkt leverbaar, al wordt de aflevering spannend, die zal naar verwachting dinsdag plaatsvinden, de dag voor de uitvaart. Hapert er iets in de aflevermachine, sta ik met lege handen. Want een zelfgebrande cd draaien zal ik zeker uit mijn hoofd laten, na het echec van jongstleden maandag.
Op google bestaat ze niet. Vreugdehof wel, het verzorgingshuis geniet enige faam vanwege de snoezelruimte die er is ingericht, alsmede een strandkamer, waarin een felle kunstzon schijnt en het geluid weerklinkt van krijsende meeuwen. Een ventilator zorgt voor de wind, het behang toont een tropisch paradijs, je kunt er op een strandstoel gaan liggen. Sluit je ogen en je bent weg.
Deze woensdag brengt een grijze, waterkoude herfstdag. We hebben er lang op moeten wachten. Maar het is zover. Alleen de wilgen in het park houden hun vergrijsde bladeren nog vast.
De bestelde cd is dinsdagmiddag inderdaad aangekomen. Heel voorzichtig heb ik hem uit de verpakking genomen en in de computer geladen. Bij het uitnemen let ik erop nergens een spoor na te laten. Op het laatste moment vind ik de begeleidende muziekstukken bij het centrale lied dat mevrouw Van der S. zal vergezellen op haar afscheid.
Op de begraafplaats tref ik de dragers, de uitvaartleidster, Thomas en een nicht van de overledene. ‘Wat lief dat u gekomen bent.’ Fijn. Echt fijn. Ze vindt dat zelf ook. ‘Ik ken haar van heel vroeger. Ik was zo.’ Ze wijst ongeveer vijftig centimeter van de grond, om haar maat aan te duiden, toen ze haar tante voor het laatst zag. Maar ze is er.
We gaan de aula binnen. Patrick Watson zingt: ‘Just another day’. Fijn, klein, ingehouden muziekje dat uitloopt op een vliegtuig dat vertrekt. We vertrekken.
Weg is weg
Een pil om te groeien, een pil om te krimpen
je kunt gaan schuilen onder de sporen
van een paddenstoel of je languit spreiden
over een werelddeel, het gekietel
van politiehelikopters negeren of
je laat je spietsen op de sprieten
van een paardenbloem – er staat niemandte wachten om je te vertellen hoe groot
of klein je geworden bent, hoe je als zus
en zo en kind van die en die verwacht werd
hoe verwacht werd dat je dit en dat wat
bij je ouders liggen bleef alsnog alleen maar
door braaf door te ademen en onderweg wat
betere keuzes te maken – er stond niemandop om je vingers te prijzen, ook al heb je ze
alle tien gehad, of je tenen, allebei je ogen
oren, neusgaten, schouders, tepels, knieën
niemand die zich een half leven terug stug
tussen je gespreide benen het licht in
liet drukken, je bent gekend door wie je kon
gebruiken, niet door wie je nodig heeft gehaden het kan het zand aan de schep niet schelen
de grond draait zich dankzij de spade om
en de wormen halen dankbaar adem zonder
zich af te vragen waarom, en ik neem de tijd
om aan je te denken, ik adem nog en kan je
moeilijk kwalijk nemen dat je niet hetzelfde doet
of dat je nooit hebt geweten hoe mijn vooroudersheetten die het eeuwen geleden met de jouwe
moeten hebben gedaan – er is hier op of onder
het gras vrees ik niemand om je bij te staanwie had je gewild om nog op je te wachten
wie om je te zeggen dat het goed is allemaal
of dat het niets geeft, dat het mijn zusje
uiteindelijk niets uitmaakt allemaal.
‘Mooi,’ zegt de nicht zacht, maar duidelijk waarneembaar als Thomas terugkeert in zijn bankje. Hij gaat vlak achter haar zitten, bewijst met zijn lichamelijke nabijheid nog eens dat er een eerbetoon geleverd is. Ondertussen vraag ik me af of ik het goed gehoord heb: zei hij nou dat het het zand aan de schep geen flikker kan schelen, waar in het gedicht het veel neutralere ‘niet’ staat genoteerd? Hoorde ik daar een aarzeling?
Meteen daarna klinkt White Rabbit op, dat klopt allemaal verschrikkelijk goed. De dienst besluit met een minder overweldigend, troostend bedoeld instrumentaal muziek stukje van Agnes Obel, ‘Chord Left’, we staan recht, we gaan weg. Weg is weg.
Ons kleine ritueel aan het graf voltrekt zich: we staan stil bij, er wordt gezwegen, er wordt een schepje zand geworpen. Op de terugweg vraag ik aan de dichter van dienst of ik dat nu goed gehoord heb, die zinsnede uit zijn gedicht, en dat ik daar enige aarzeling dan wel hapering bij hoorde. ‘Dat het uiteindelijk geen flikker uitmaakt allemaal.’ Hij lacht. Inderdaad. Op het moment zelf stond dat woord in hem op. Het maakt dus wel een flikker uit. We zien terug op een mooie, dankbare, niet geheel eenzame uitvaart. We hebben gedaan wat we konden, en we zijn in dankbaarheid aanvaard.
Dat is ook wel eens fijn.
De nicht verdwijnt terug naar Zutphen, wij verdwijnen ons eigen leven in.
© voor het gedicht: Thomas Möhlmann
© voor het verslag: F. Starik
*