Eenzame uitvaart nummer 184, Amsterdam
I.M. C. J. van V.
Begraafplaats St. Barbara, maandag 17 november 2014, 15.00 uur
dichter van dienst: Jannah Loontjens
Van Bokhoven meldt vanuit een uiterst lawaaiig kantoor dat er weer iemand is overgebleven, in zijn halve woning aan de Marnixstraat, gevonden door de Thuiszorg op donderdag 6 november, hij was dood. Hij werd in Amsterdam geboren op 4 augustus 1962.
Hij was al geruime tijd terminaal ziek, vertelt Van Bokhoven, altijd ongehuwd gebleven, kinderloos, ouders ook al overleden, nee, verbazing wekt dat niet. Er zijn twee broers, een woont in Enkhuizen, de ander in Aalten, broers die geen van beiden over een openbaar toegankelijk telefoonnummer beschikken, dus heeft Van Bokhoven ze een briefje gestuurd, waarop een van beide broers reageerde: ‘Ik heb al 35 jaar geen contact meer met hem gehad. En mijn andere broer al veertig jaar niet.’ De broers geven aan overal afstand van te doen, ze willen verder niks weten, niets doen, ze zullen de uitvaart niet bezoeken.
C. J. van V. heeft ruim dertig jaar op de Marnixstraat gewoond, in een halve woning, een massief en ook somber Berlijns aandoend, boomloos stuk straat waar die halve huizen met de rug naar elkaar toe staan, de huizen aan de achterkant liggen aan de Marnixkade. Als ik het adres op Google Maps opzoek, zie ik dat het huis pal naast mijn kapper is gelegen. Misschien kent mijn kapper zijn buurman wel. Het probleem is alleen, dat ik hem recent ontrouw ben geweest. Meestal werken ze daar met zijn tweeën, vorige week was een van hen op vakantie. Toen ik op dinsdag vond dat mijn haar nodig geknipt moest worden en ik hem belde voor een afspraak, had hij pas op vrijdag tijd. En toen ben ik dus naar een vreemde kapper geweest. En nu durf ik niet naar hem toe om naar zijn buurman te vragen, want dan ziet hij meteen dat ik stiekem bij een andere kapper ben geknipt.
Ik ken iemand die daar vlakbij op de Marnixkade woont. Zij schrijft: er zit daartegenover ook nog een eenvoudige wasserette, wordt gerund door aardige mensen, misschien dat zij iets weten. Het lijkt me echt iets voor eenzame mensen om hun was daar te brengen. Misschien kunnen zij je meer vertellen.
Een koelkast. Halve liters, potjes babyvoeding. ‘Om aan te sterken,’ denkt Van Bokhoven.
In een hoek een kale matras waar niet eens een laken op ligt. ‘Daar heb je dan dertig jaar gewoond en nooit schoongemaakt, maar dat moet je er niet bij vertellen,’ vindt hij.
Meneer Van V. genoot een uitkering van DWI, er zijn geen bankafschriften in zijn kale woning aangetroffen, misschien heeft hij ze weggegooid, veronderstelt Van Bokhoven, want voor een uitkering heb je echt wel een bankrekening nodig, anders krijg je niks.
‘Goh, zielig,’ vat meneer Van Bokhoven de situatie samen. ‘Zo’n man alleen.’
Twee studenten van de Hogeschool van Amsterdam komen de uitvaart filmen. Die film wordt alleen in het kader van hun studie op de Hogeschool een enkele keer vertoond. Meneer Van Bokhoven vindt dat studenten af moeten kunnen studeren. Ik zeg dat het okee is. De zondag voorafgaand aan de uitvaart ga ik even bij de woning kijken. Vallen voor de ramen, van die ouderwetse papieren dingen met een dun touwtje erdoorheen, waaraan je ze zou kunnen opentrekken, de vallen reiken tot net boven het blikveld van de gemiddelde passant. Op mijn tenen zie ik een wit wandje, vlak voor het raam, met een hoop gezellige foto’s: groepjes lachende mensen, opvallend jong, in een vakantie-achtige setting. En zo te zien geen heel erg oude foto’s. Meer geeft het interieur niet prijs. Verder naar binnen wordt het snel donker in het schaarse, herfstige middaglicht.
Die maandagmiddag tref ik Van Bokhoven met twee assistenten, Jannah en de uitvaartleider op de begraafplaats. Ook de studenten zijn er al, en de oude heer Degenkamp laat zich eveneens weer eens zien. Hij vertelt dat de ouderdom met mankementen komt. ‘Nou rook je nog steeds,’ zegt hij. Hij schudt zijn hoofd. Ik overhandig mijn cd’s aan de uitvaartleider, als Jannah me vertelt dat hij zelf ook spreken zal. Ik heb maar twee muziekstukken bij me, het tweede stuk duurt ruim negen minuten, dat is best lang. Voor we de aula binnengaan vraagt hij om onze mobieltjes stil te zetten, iedereen haalt zo’n ding te voorschijn en begint driftig te frunniken, ik ben de enige die dat ding niet bij zich heeft.
We gaan de aula binnen terwijl Joan As Police Woman (wat een merkwaardige naam voor een zangeres eigenlijk denk ik, terwijl ik dit opschrijf) We Don’t Own It zingt: just hand it over. De uitvaartleider komt naar voren, vertelt wie we wegbrengen en zullen herdenken met bloemen, muziek en woorden van de dichteres Jannah Loontjens, die hij het woord mag geven. Hij treedt terug, Jannah neemt zijn plaats in achter het spreekgestoelte, wat kan ze toch mooi rechtop staan, ik ken niemand die zo mooi rechtop kan staan.
*
Er zijn veel dingen die we kunnen laten,
laten gaan, laten lopen, laten barsten, laten vallen,
laten zitten, laten staan. Wat u liet of door wie
u werd gelaten – misschien weet het meisje
van de wasserette het – ik weet het niet.Wat ik weet is dit: u woonde dertig jaar
in een halve woning aan de Marnixstraat.
Uw twee broers zag u in die tijd niet.
Een half leven in dezelfde woning, dezelfde
straat die buiten u om veranderde,panden, telefooncellen verdwenen, mensen
met mobieltjes verschenen, en ook de wereld
daarbuiten is een andere, de muur viel,
internet woekerde, war on terror, online affaires.Veel werd gezocht en gevonden, langere levens,
draadloos contact, de ander in jezelf of daarbuiten,
de roes en de liefde, frisse lucht en vergeving
van zonden. Of u iets zocht of juist vond, ik weet het niet.U leefde en stierf in afzondering in uw halve woning
aan de Marnixstraat. Ik vermoed dat u de dingen
liever liet, liet gaan, liet zijn, liet leven, aan u voorbij
liet stromen. Ook dat is een manier om te zijn,
om te wonen, om te doorleven, om te sterven.
*
Damien Rice zingt, van zijn vorige week verschenen album My Favourite Faded Fantasy, het ruim negen minuten durende It Takes A Lot to Know A Man. Omdat het nummer zo verschrikkelijk lang duurt, heb ik voorgesteld om het bij deze twee nummers te houden. Erg ver komt hij niet, met zijn poging om een man te leren kennen, de cd hapert, versnelt, blijft dan hangen. De uitvaartleider snelt achter het gordijn. Uit de installatie klinkt geknetter, alsof hij aanstonds gaat ontploffen. Het blijft een tijdje stil. We kijken elkaar aan. Onwillekeurig stel je je voor hoe de twee mannen achter het gordijn aan de installatie morrelen, de cd uitnemen, bekijken, poetsen. De cd is gloednieuw, ik heb hem één keer uit de verpakking genomen om hem in de computer te laden, die zou toch moeten werken. Het blijft wel erg lang stil.
Dan wordt de muziek weer langzaam opgestart, voorzichtig luider gedraaid, het is gelukt. Met samengeknepen billen wacht ik af waar het opnieuw mis zal gaan, maar het gaat niet opnieuw mis, deze keer haalt hij het einde: ‘It takes al lot to live, to ask for help, to be yourself…it takes al lot to breathe, to touch, to feel.’ Mooi, maar ongemakkelijk.
We staan recht, de dragers rollen de kist naar buiten, de grijzige herfstmiddag in. Bij het graf scharen we ons rond de kist, de kist daalt, heel diep. De schepjes zand knallen hard in de kuil. En dan is er koffie. ‘Er zat een vingerafdruk op de cd,’ verklaart meneer Degenkamp het haperen van de techniek, en dan, een beetje trots: ‘Ik heb hem gepoetst. En toen deed hij het weer.’
© voor het gedicht: Jannah Loontjens
© voor het verslag: F. Starik
+