Eenzame uitvaart nummer 181
I.M. de heer G. O.
woensdag 24 september 2014, 14 uur, begraafplaats St. Barbara
dichter van dienst: Neeltje Maria Min
Van Bokhoven meldt het overlijden van de heer G. O., het betreft een lijkvinding in een woning aan de Kometensingel in Amsterdam- Noord. ‘Daar werd al eerder iemand dood in zijn huis gevonden, aan de Kometensingel,’ weet Neeltje Maria Min, die ik even later bel om haar de melding door te geven. Ik vertel wat ik te horen heb gekregen. Meneer O. werd op 11 juli 1937 geboren en op 18 september 2014 dood in zijn woning gevonden. Hij heeft er ongeveer tien dagen dood gelegen. Hij sleet zijn dagen in een nette woning, met in de woonkamer prominent een hometrainer, hij was in het bezit van een heel mooie fiets, geen racefiets maar een herenfiets. Ongehuwd gebleven, geen kinderen gekregen, zijn ouders zijn overleden, zelf was hij enig kind, dus er zijn geen broers of zusters.
Maar hij had een hondje. Een klein, wit hondje. Dat hondje heeft het overleefd, die tien dagen dat baasje daar maar lag en niet bewoog, het hondje dat stilletjes naar boven sloop en vol van schaamte in steeds dezelfde hoek van de slaapkamer plaste en poepte, je moet toch eens, tenslotte.
Misschien heeft het dier een zak droge brokken gestolen uit het kastje waar de brokken staan – dat wist hij best, waar de brokken staan – hij dronk uit de plantengieter, likte aan de kraan, het hondje heeft het overleefd. Een buurvrouw heeft zich over het hondje ontfermd: haar eigen hondje was nu al bijna een half jaar dood. Nee, ze kende buurman niet echt, hij leefde als een kluizenaar, ze zag hem langskomen, op zijn fiets, met zijn hondje, dat was dat. Wel wist buurvrouw te vertellen dat mensen die de naam O. dragen dikwijls heel lang zijn. ‘Dat zijn altijd grote mensen.’
Dit is misschien een goed moment om te vertellen dat er besloten is om onze doden voortaan alleen nog maar met initialen aan te duiden. Misschien heeft u de verandering bovenaan al bemerkt.
Er zijn argumenten. Soms word ik gebeld door iemand die de naam van een verloren familielid gegoogeld heeft. Een tijdlang werden de namen van de doden versleuteld, om niet in de intimiteit van de overledene zelf te treden, maar iedere andere naam behoort ook weer iemand anders toe. En juist die iemand nam dan contact op. Zie dat maar eens uit te leggen. Soms word ik gebeld door nabestaanden, die iets van het portret van hun familielid vinden. Soms is men dan blij – maar blij is het woord niet – iemand terug te vinden, een andere keer verontwaardigd. Dat je leven zomaar op straat ligt. We zijn daar altijd zeer prudent mee omgegaan. Maar het begon toch ongemakkelijk te voelen.
Fictionaliseren werkte niet altijd, iemand bij de volledige doopnaam te noemen gaf soms óók complicaties. In overleg met de Dienst, het Bestuur van de Stichting en een paar dichters uit de poule werd besloten het roer om te gooien.
Initialen lijken een oplossing. Al is en blijft het jammer, zoals in het gedicht dat Neel schreef meer dan duidelijk tot uitdrukking komt. Ze mailt het me de avond voorafgaand aan de uitvaart toe, haar printer is kapot, de mijne eigenlijk ook, maar minder definitief kapot. Ik draai vier exemplaren uit.
Terug naar het hondje: de dierenarts op het nabijgelegen Zonneplein viel het op dat meneer O. niet op zijn afspraak verscheen, terwijl er medicijnen lagen te wachten. Hij was zo alert de zaak niet te vertrouwen. Nu beschikte meneer O. niet over een telefoon. Dus werd de politie ingeschakeld. En meldde de buurvrouw zich voor het verzenuwde diertje. Die buurvrouw zal niet naar de uitvaart komen. Ze loopt moeilijk en heeft de buurman nauwelijks gekend.
Woensdag, een natte ochtend, gevolgd door een grijze middag. Herfstig. Gisteren drie cd’s gekocht in de hoop dat daar iets geschikts voor meneer O. bij zou zitten: de nieuwe Leonard Cohen, Popular Problems, Mieke Stemerdink, Oh Liefde, Mirel Wagner, When The Cellar Children See The Light Of Day. Maar geen van de nieuw aangeschafte cd’s doorstaat de ballotage. Dus ik blader door de stapel op mijn bureau, slaag op het nippertje. Ik steek de cd’s bij me, vouw de gedichten in mijn binnenzak. Een schraal zonnetje breekt door, als ik mijn woning verlaat.
Op de begraafplaats tref ik Neel, Van Bokhoven met zijn stagiaire, de uitvaartleidster met haar stagiair en de vervangende begraafplaatsbeheerder: hem overhandig ik de drie cd’s die ik tenslotte bij me gestoken. Als we binnentreden een instumentaal stukje van Agnes Obel, Chord Left, op de cd ‘Aventime’ ook letterlijk de binnenkomer, afwachtende, inleidende pianoklanken. Dan neemt de uitvaartleidster het woord. Neel had gezegd dat het niet nodig was hoor, om haar aan te kondigen. Maar ik zag aan de uitvaartleidster dat zulks haar spijten zou: ze moest immers aan de stagiair laten zien hoe je een uitvaart leidt. ‘Wat is uw naam ook weer precies, dan schrijf ik die voor zekerheid even op,’ zegt ze ijverig. Niemand kan zo mooi met zoveel tegenzin haar noemen als Neel dat kan. Ze moet haar laatste naam natuurlijk tot tweemaal toe herhalen. Maar nu staat de uitvaartleidster achter het katheder en noemt haar naam. Neel klimt het uit bankje en spreekt.
BIJ DE DOOD VAN MENEER G. O.
O, o, meneer G. O., uw naam wordt niet genoemd,
de volle naam waarachter u bent schuilgegaan,
maar liefst twee maal een mansnaam, haast een lied,
gereduceerd tot twee armzalige, banale, van
alle praal ontdane sinaasappelschilinitialen; G. O.Kometensingel, Noord.
Uw tafel, stoel en bed. Een nette flat die niets verraadt
dan het gezelschap van een huisdier en een fiets.
En verder kind noch kraai.
Daar bent u ingeslapen.Heeft hondjelief getracht u weer nieuw leven in te blazen
tien dagen en tien nachten lang, door likken, kopjes geven,
wang aan wang en poot op hand bij u te waken?Totdat alarm geslagen werd en men het tweetal vond.
Het baasje dood, vel over been de hond.Rust zacht, meneer G. O.
Leef lang, trouwhartig dier,
bij naaste buurvrouw X.,
Kometensingel, Noord.© Neeltje Maria Min.
Raymond van het Groenewoud zingt ‘Aan de meet’.
”Ik heb al meermaals overwogen: het gaat er niet om hoe snel ik reed. En evenmin hoe ik zal rijden, maar ‘k zal mezelf zijn aan de meet. (…) ‘k Heb zowat elke rit verloren. En toch denk ik: ik ben gereed. Want als je sterft wordt je herboren, ‘k zal zo blij zijn aan de meet.”
Dat bedoel ik. Meneer hield immers zoveel van fietsen dat hij dit zowel binnens- als buitenshuis deed. Volgt Raining In My Heart, ooit door Robert Wyatt vastgelegd op de cd Cuckooland, op een licht ontstemde piano, instrumentaal – maar je zou zweren dat er een tekst bij hoort, alleen die wordt niet gezongen.
Terug thuis zoek ik het op, en jawel hoor, het werd oorspronkelijk opgenomen door Buddy Holly. En ook Lee Towers heeft zich er wel eens aan gewaagd. Tal van artiest, eigenlijk. Vertrouwd en vreemd. Terug thuis ben ik ineens heel blij met het bezit van deze cd: ik zou er zelf een tekst bij kunnen schrijven.
We gaan rechtop staan voor de uitvaartleidster zich naar ons heeft omgedraaid om het teken te geven dat we geacht worden op te staan, wij weten echt wel hoe het moet, alsof wij de stagiair een lesje willen leren. Zo doe je dat. Maar het is geen demonstratie, het gaat gewoon vanzelf, het gebeurt: zodra de dragers bij de kist zijn gearriveerd, staan we op.
Daar gaan we, de aarzelende middag in, aarzelend tussen zon en regen. Neel sjokt wat moedeloos achter onze kleine stoet aan. Ik heb het gevoel dat haar iets niet lekker zit, maar dat weet je bij Neel nooit helemaal zeker, of, en wat dan?
We houden – alweer vanzelf – halt op gepaste afstand van het graf waar de toebereidselen worden voltrokken, de uitvaartleidster had ons niet hoeven vertellen dat we geacht worden hier stil te blijven staan, want we stonden al stil. Even later komt ze terug gewandeld om ons uit te nodigen ons rond het graf te groeperen, we laten haar ons de volle lengte van het pad naderen, we wachten beleefd op haar uitnodiging haar te volgen naar het graf, dan zetten we ons pas in beweging.
We staan bij de kist, de uitvaartleidster zegt dat we een moment stilte in acht zullen nemen, zodra onze blikken elkaar kruisen zegt ze dat het nu afgelopen is, en vraagt of we nog een kopje koffie lusten, de plaatsvervangende beheerder vertrekt voor ons het schepje zand ter hand te stellen, ik neem die taak dan maar op me, reik de overgebleven gasten een schep vol zand aan, en iedereen voldoet zijn kleine plicht.
Daarna drinken we koffie, de stagiaires praten druk met elkaar. Ik merk dat we allemaal haast ongemerkt een stapje achteruit zetten. De man die op latere leeftijd heeft besloten dat hij uitvaartleider wenst te worden vertelt dat hij altijd in de ICT heeft gewerkt, maar helaas boventallig was geworden. In de verzekeringsbranche, vertelt hij erbij, ‘dat is de enige overeenkomst, dat de meeste doden wel verzekerd zijn,’ voor de rest heeft hij de nullen en enen ingeruild voor een diep menselijk contact, hij had al eerder in die richting een cursus gedaan, iets met filosofie en pastoraal werk. Hij gaat binnenkort in Aalsmeer aan de slag, als uitvaartleider. Hij vond het gedicht heel mooi, dat vond ik ook. We vinden het allemaal een mooi gedicht. Niemand wenst een tweede kopje, we schudden handen, nemen afscheid. Op de begraafplaats klets ik nog wat met Neel. Ze ontdooit alsnog, maar we hebben het verder nergens over.
© voor het verslag: F. Starik
+