Eenzame uitvaart #180, Amsterdam

Eenzame uitvaart nummer 180
I.M. D. A. R.
De Nieuwe Ooster, maandag 4 augustus 2014, 9.30 uur
dichter van dienst: Eva Gerlach

Ik merk pas vrijdagmiddag op dat het lampje van mijn antwoordapparaat weer knippert, en het is alweer Ali Mahmood, die met de hem kenmerkende dictie vertelt dat hij een nieuwe zaak voor mij heeft. Als ik hem aan de telefoon krijg zegt hij: ‘Er is iemand overleden.’ Meneer R., A. D., hij spelt het voor me uit. Geboren 6 januari 1938 in Haifa, Israel, op 26 juli gevonden door de politie in zijn woning aan de Nassaukade. Geen kinderen, ongehuwd, geen familie in Nederland. Hij laat een testament na, waarin hij aangeeft gecremeerd te willen worden en dat hij zijn as graag ziet uitgestrooid op zee, en dat hij zijn volledige vermogen nalaat aan Artsen Zonder Grenzen. Ali heeft de woning bezocht maar geen papieren kunnen vinden. Hij denkt dat A. een schrijver was: zijn appartement staat vol kunst en boeken.

Even aarzelt hij, dan leest hij enkele passages uit het testament voor, die hem in zijn vermoeden sterkten. Zijn persoonlijke correspondentie moet privé en vertrouwelijk blijven en verzegeld bewaard blijven tot 6 januari 2038 bij zijn executeur testamentair. En  eventuele royalty’s en/of auteursrechten komen ten goede aan zijn erfgenaam, zijnde Artsen Zonder Grenzen, dus. Die organisatie zal een vertegenwoordiger naar de uitvaart zenden, Nicola Ouwehand, en ze komt met de fiets, heeft ze Ali verteld. ‘Dat zei ze.’

D. bepaalt tevens dat alle documenten met betrekking tot de familie V. (1760-1910) dienen te worden afgegeven bij het Rijksarchief te Den Haag. Ook deze naam wordt voor me uitgespeld.

Ik bel met de Koninklijke Bibliotheek, die sinds de zeventiger jaren alle in Nederland verschenen publicaties verzamelt, ook die op wetenschappelijk gebied, maar daar is de auteursnaam R. onbekend, ook als pseudoniem. V. levert via google nul zoekresultaten op, maar vraagt of ik niet eigenlijk F. bedoel: die naam levert miljoenen hits op, waaronder de grote zoon L., die evenwel pas in 1958 stierf.

Datzelfde google leert me dat er op zijn adres een D. A. R. woonachtig is, zo noemde hij zich dus. Op 28 mei van dit jaar is er een ambulance met grote spoed naar zijn huis gereden. Hij had een facebookaccount met 5 vrienden die waarschijnlijk geen persoonlijke vrienden geweest zullen zijn, mannen met gewichtige functies, één van hen heeft duizenden volgers, ver weg. Hij was Linked-in, daar had hij 21 connecties. Op facebook en Linked-in dezelfde portretfoto: archetypische intellectueel, ronde bril, componistenhaar, staande in zijn woning vol kunst en boeken. Op Linked-in staat hij geregistreerd als retired, self-employed Architecture and Planning professional.

Via zijn facebookaccount ontdek ik dat hij jarenlang in Italië heeft gewoond, in Foiano della Chiana, dat hij van de muziek van de Canadese filmcomponist Jon Brooks houdt, van wie evenwel geen titels leverbaar zijn via Concerto, of alleen moeizaam te importeren, dat duurt veel te lang. Het is vrijdagmiddag, maandagochtend vroeg is de uitvaart al, het is kort dag. Godlof vind ik Eva bereid om het gedicht te schrijven. Ik vertel erbij dat ik aanstonds mijn woning zal verlaten, en dat ik pas zondag aan het einde van de middag weer terug zal keren. Dat ik aan mijn lief zal vragen om meneer R. grondiger te googelen dan mij gelukt is, maar dat ik uitsluitend per mobiel bereikbaar zal zijn, geen mail kan lezen in mijn buitenverblijf. Juist voordat ik mijn computer afsluit zie ik nog het bericht binnenkomen: ik laat de muziek graag aan u over. Dat zal dus niet gaan. Ik mail terug dat haar man misschien in staat is enige toepasselijke muziek op cd te branden, dat kunstje heeft hij vaker vertoond, en dat ik die ene componist – niet te verwarren met de gelijknamige singer-songwriter – al wel gevonden heb.

Die avond vinden we, gezeten achter haar laptop, wat meer muziekvoorkeuren, linkjes worden doorgegeven. Ik moet er maar het beste van hopen. Heel vreemd, om het onlineverleden van een man die je nooit gekend hebt en niet zult leren kennen door te nemen. Je ziet waar hij op reageerde, je merkt dat hij op zijn berichten zelden antwoord kreeg, ook de statussen die hij postte konden nauwelijks op bijval rekenen, meestal was hijzelf de enige die ‘vind-ik-leuk’ aanvinkte, onder zijn eigen bericht. Je ziet bij zijn voorkeuren diverse goed geproportioneerde herentorso’s, slechts gehuld in een onderbroek van een soort waarvoor reclamemaken loont. Ook strooit hij gul met zijn eruditie: mijn lief merkt op dat ze zijn posts en commentaren dikwijls pretentieus vindt – ik maak er ‘snobbish’ van. De laatste foto die hij postte bestaat uit een afbeelding van Madonna, in lingerie, op killer-heels, haar borsten netjes afgedekt met een virtuele, zwarte ‘censored’-sticker. Hij had beslist iets met hakken, de foto eronder omvat een veel kuisere afbeelding uit de jaren vijftig van een dame die een van haar pumps op het gezicht van een benard kijkende Hollywoodacteur heeft geplaatst, daaronder wordt het snel serieuzer: kunstgeschiedenis, architectuur, moderne kunstinstellingen, muziek die hem bevallen is – hij volgt ze, deelt gul ‘leukjes’ uit, maar wordt dus zelden ’teruggeliked’, om in het facebookjargon te blijven. En dat van die muziek is dan weer handig voor ons.

Maandagochtend. Mooi weer, al heeft het een fors deel van de nacht geregend, deze morgen schijnt een vriendelijke zon, ik zal fietsen, neem de tijd om dwars door de stad bijtijds voor die toeristen te remmen die het verschijnsel fietspad niet begrijpen, dat zijn er veel, deze dagen. Ruim op tijd draai ik de begraafplaats op. Bij het fietsenrek ligt een jonge merel op de grond, zijn vleugels wijd gespreid, alsof hij verkoeling zoekt. Hij vliegt niet weg als ik hem behoedzaam nader, hem vriendelijk toesprekend: ach, liefie toch…Als ik dapper was, had ik de vogel opgeraapt, maar wat dan? Vogels houden er niet van om opgetild te worden, en waar had ik hem moeten laten? Je kunt moeilijk een uitvaart bijwonen met een halfdode vogel in je jas.

Bij de aula tref ik Eva en haar echtgenoot, ik krijg de cd uitgereikt en geef die door aan de uitvaartleidster, die bij het hek op de lijkwagen staat te wachten, zeg haar op mijn beurt de te verwachten uitvaart van de merel aan, ik zal wel even iemand bellen, zegt ze geruststellend, alsof ze vogelpersoneel in dienst heeft. Even later komt er een tuinman langs met een oranje staande stoffer in zijn hand, hij gaat de vogel wegbrengen. Hij houdt halt om zijn plan met ons te delen: hij zal de vogel opvegen en even verderop tussen een paar struiken verbergen: enerzijds is hij daar veilig voor voeten, grijpgrage handen en autobanden, anderzijds kan hij daar, zo de goden het beschikken, ongezien sterven. Ongezien sterven. Het voorrecht van een onaanzienlijk dier.

Van gepaste afstand zien we de vogel opgeveegd worden, nu ligt hij wat te fladderen op de feloranje voetbalstoffer, de tuinman stopt bij een langsrijdende auto van de groenvoorziening en maakt een praatje met de inzittenden, hij heeft geen haast. Uit een ooghoek zie ik een mij onbekende dame de aula binnengaan: dat moet Nicola zijn, de arts zonder grens.

Dan gaan wij ook naar binnen. De grote aula, veel te groot voor onze bijeenkomst, meneer Mahmood heeft aangekondigd dat hij niet naar de uitvaart zal komen. We maken kennis, wisselen wederzijdse, algemene beleefdheden uit over het waardevolle werk dat we verrichten, gaan dan binnen op de door meneer Gerlach uitgezochte klanken, ‘This nearly was mine’, van Howard Keel, meldt het opschrift keurig op de omslag van het hoesje. We zitten op de eerste rij, in die bijna comfortabele leunstoelen, waar we op St. Barbara tot de bankjes veroordeeld zijn.

Het gaat zoals het gaat. Als Eva is aangekondigd, heeft gesproken, het tweede muziekstuk heeft geklonken – ‘Prayer for Peace’ van inderdaad Jon Brooks, de man die ik zelf ook al gegoogeld had, de uitvaartleidster ons heeft gemaand toch vooral rechtop te gaan staan bij het derde muziekstuk, en ten voorbeeld zelf alvast vertrekt, het einde van deze plechtigheid komt al in zicht, ik zie de mevrouw van de grenzeloze artsen haar tas over een schouder gooien, volledig bereid de ruimte eveneens te verlaten, maar we blijven hardnekkig staan, luisteren en zwijgen: ‘I Migliori Anni Della Nostra Vita.’ Daniele Tirozzi. De mooiste jaren van ons leven dus.

We gaan bij de cake in de koffiekamer zitten, omdat je nu eenmaal ergens moet gaan zitten of staan, ergens in de ruimte, waar verder niemand is. We praten wat, over meneer R., of hij dit nu zo had gewild, Eva denkt van niet, ik zoek naar woorden, waag het niet haar tegen te spreken, maar denk achteraf, eenmaal thuisgekomen, toch van wel. Al de moeite die hij deed, de erfenis van zijn woorden, die tot 2038 verzegeld dienen te blijven, terwijl bij zijn leven daar al niemand belangstelling voor had – ja, daar zit dus genoeg ijdelheid in om zeker te weten dat hij het geweldig had gevonden, al die belangstelling, denk ik, we weten het niet. En we zullen het nooit weten bovendien. Nooit. Niet.

De grenzeloze arts blijkt een jurist, in dienst van de organisatie, ze heeft de papieren van de notaris bij zich, daarin staat de juiste naam genoteerd van de familiestamboom die aan het Rijksarchief dient te worden overgedragen: Google heeft gelijk. Alleen is die familie nog lang niet uitgestorven. We krijgen een tweede kopje koffie, de uitvaartleidster komt afscheid nemen, ze overhandigt ons twee cd’s: de eerste, door meneer Gerlach gebrand, een tweede, met het verloop van de gehele plechtigheid erop. ‘U mag kiezen,’ zegt Eva tegen mij, we schuiven de cd’s wat heen en weer. ‘We gaan toch geen ruzie over de erfenis maken?’ zeg ik, en wacht af welk exemplaar ze tenslotte bij zich steekt. Als ook wij afscheid hebben genomen speur ik de begraafplaats af of ik mijn merel nog zie, maar ze vertoont zich nergens.

 

 

BERICHT AAN D.

Op Facebook bent u nog niet dood. Ik vond
uw laatste post, Madonna kruipt, die foto
uit L’Uomo Vogue; bewerkt, de peerdrupsroze
hangende essentiële tepel campy
gecensureerd. Terwijl ik uw tijdlijn bekeek
spuugde mijn overbuurman vanwege de chemo
zijn leven uit in de wc, je hoorde hem door
de hele straat. U had vrienden
op Facebook, wel vijf, en u wist
beslist hoe je met woorden indruk moet maken,
fabelachtige kleuren! betoverende plekjes!

Geen idee wie u was D. en of u
mij hier had willen zien als u had geweten.
Ik denk van niet, ik denk dat u liever iemand
als Ajgor Rogi, met biceps en borstkas van staal,
of anders zij met haar hak in iemands haar of
dat Schotse roodborstje, werkelijk krankzinnig oranje
op de foto, ja dat vooral, wat een lied zou dat geven,
een lied dat doorging lang nadat uw as
op zee was uitgestrooid door artsen zonder grenzen,
een lied waarin alles met alles samenhing enkel door uw
aanwezigheid erin, zoals op Facebook, zo
als voortdurend alles in het echte leven
zich onderscheidt door opgemerkt te zijn,

meer niet. Sinds gisteren bezocht ik
vijf maal uw huis op Street View. Geen spoor van u maar
u moet daar toch hebben gestaan, met alles in
uw hoofd op dat balkon tweehoog aan
de Nassaukade, boven het water het groen
de bankjes de billboards de caravans klaar voor de reis
de halve appel platgetrapte peuk
de onbegrijpelijke vlekken schaduw
op de stoeptegels voor uw huis dat schuift en blijft schuiven
als ik het straatniveau loslaat

dear Ajgor
where is this enchanting place?

come flying back through the window –

 

(c) Eva Gerlach

(c) voor verslag: F. Starik

 

 

 

+