Eenzame uitvaart #178 Amsterdam

EENZAME UITVAART NUMMER 178
I.M. E. Z.
dinsdag 29 juli 2014, St. Barbara, 9.30 uur
dichter van dienst: Jos Versteegen

Als de telefoon de ochtend na de melding van de dag ervoor als aangekondigd opnieuw een afgeschermd nummer laat zien, verwacht ik een update over de half-afgemaakte melding van gisteren, maar nee, ik krijg een heel nieuw verhaal te horen.

E. Z. is geboren in Bacau, Roemenië, op 27 februari 1989. Hij werd gevonden in een hotelkamer in de Tulip Inn, in de Beursstraat, Amsterdam Centrum, om 1 uur ’s middags, op 13 juli. Hij is voor het laatst op camerabeelden in de vroege ochtend van 13 juli in de lobby van het hotel gezien.

Hij stierf aan een overdosis amfetaminen. Volgens de politie is het niet duidelijk of er opzet in het spel was of gewoon een ongelukje. Hij had zeer weinig bezittingen: schoenen, een broek, een jas, een rugzak vol condooms. En veel telefoons, een stuk of vier. Een van die vier telefoons is eindeloos vaak gebeld, die bleef maar overgaan. ‘Maar we konden niet opnemen, want de telefoons waren allemaal vergrendeld. Heel triest,’ vertelt de mevrouw van de Dienst me openhartig.

Hij was recent in het bezit geraakt van een sofinummer en een vergunning voor het uitoefenen van het beroep van sekswerker.

De politie maakt melding aan een opvallende tattoo in de vorm van een vlinder. Waar deze tattoo op zijn lichaam is aangebracht, vermeldt de geschiedenis niet. Hij heeft enige tijd in Capelle aan de IJssel doorgebracht, ook was hij in het bezit van een Duits bankpasje.

Er is contact geweest met de familie in Roemenië, maar die willen of kunnen niets doen. Dus wordt E. op maandag 28 juli om half tien één steek diep op St. Barbara begraven.

Het regent hard, deze maandagochtend, het rommelt en dondert, bliksemschichten verlichten de asgrauwe, woedende hemel. Ik besluit een taxi te bellen. Ik word lang in de wacht gezet, om uiteindelijk te vernemen dat er geen taxi’s beschikbaar zijn op het door mij gewenste tijdstip. Ja, het regent misschien een beetje, leg ik me bij de feiten neer. Traag fiets ik onder mijn stormvaste paraplu naar de begraafplaats, teneinde zo droog mogelijk mijn bestemming te bereiken. Ik vind het eigenlijk onfatsoenlijk, een begrafenis bezoeken in een nat pak. Draai ruim op tijd de begraafplaats op, maar vind de deuren van de aula gesloten. Ik bel aan bij het kantoortje, tref daar Jacqueline Degenkamp. ‘Nee hoor,’ weet zij: ‘Vandaag hebben we helemaal geen uitvaarten. Morgen hebben we er wel eentje.’ Ik zeg een lelijk woord. En besluit de komst van dichter van dienst Jos Versteegen af te wachten, die moet helemaal uit Buitenveldert komen. Jacqueline belt ondertussen met UZ, omdat de angst me bekruipt dat ik ook Jannah Loontjens tevergeefs en een dag te vroeg als dichter van dienst naar de Nieuwe Ooster zal hebben gestuurd.

UZ weet te vertellen dat er op de Nieuwe Ooster inderdaad een crematie staat gepland, mevrouw Van der R., ‘maar dat er wel twintig mensen worden verwacht.’ Ik vertel wat ik uit mijn hoofd nog meer over deze uitvaart weet, en dat klopt allemaal. Verwarrende ochtend. Even later komt Richard Degenkamp het kantoortje binnendruipen, geheel gehuld in een oliepak. Hij lacht, terwijl het water langzaam in mijn schoenen lekt. Daar is Jos Versteegen ook, onder een parapluutje, hij komt wat aarzelend aanlopen. Ook hij heeft de auladeuren gesloten aangetroffen. Jos is het soort man dat om zulke dingen wel kan lachen, constateer ik dankbaar. Hij komt helemaal uit Buitenveldert, had op het CS de laatste vrije taxi die hij kon vinden genomen, bestuurd door een vrolijke Marokkaan, die zich enorm op het einde van de Ramadam verheugde. Zoals veel chauffeurs al eerder vrij hadden genomen om Suikerfeest te vieren. Het was dus niet alleen de regen, die mij mijn taxi onthield. Even later nemen we weer afscheid in de nog altijd stromende regen, Jos op weg naar de bus – hij heeft zijn laatste geld aan de taxi gespendeerd – ik met mijn fiets, ’tot morgen!’ Thuis zoek ik het op in mijn aantekeningen, ja hoor, het staat er echt: maandag 28 juli.

Dinsdag. Volgens buienradar zullen de buien net langs Amsterdam schampen, we hebben gisteren ruim voldoende regen gehad voor de rest van de gehele maand, toch steek ik een paraplu bij me. Voorzorgen: wie een paraplu bij zich steekt, zal door geen regen worden overvallen. En ik krijg gelijk. Op de begraafplaats tref ik dezelfde dichter die ik gisteren al even ontmoette, hij is in gezelschap van de uitvaartleidster, de nieuwe mevrouw van de Dienst, die misschien een stagiaire is, de mevrouw die me de melding doorgaf. En er zijn nog vijf mensen, ik geef ze allemaal een hand, dat breekt het ijs, we vertellen allemaal hoe we heten, er is een Henk bij, een lange vijftiger, een Monique, een jaar of vijfentwintig, een house-type, een Mariska, zonnebankbruin – ik zal haar later op facebook ontmoeten alwaar ze zichzelf omschrijft als ‘ouwe geit’, dat lijkt me overdreven – en nog een zwijgzame meneer in een geruiten bloes, die hem toch tenminste veertig maakt, in gezelschap van een ongeveer even oude mevrouw, wier mond een smalle, bittere streep over haar gelaat trekt, misschien zijn echtgenote. Ook zij doet er voornamelijk het zwijgen toe.

Henk is het meest spraakzaam van allen. Hij begint meteen te vertellen. Hij bezit een schoonheidssalon in Capelle, en ja, hij heeft E. goed gekend, die heeft bij hem gewerkt, als masseur, hij heeft zelfs een tijdje bij hem ingewoond. ‘Maar hij was nogal vrouwelijk,’ vertelt hij, ‘daar hadden sommige klanten moeite mee, en dan komt er toch een moment dat je moet besluiten: gaan we samen verder of niet,’ en het was dus niet geworden.

‘Het was een heel erg lieve jongen, dat wel, zonder meer. Hij kookte ook heel lekker, en toen hij bij ons woonde, maakte hij ook wel schoon, dus dat was allemaal wel handig. Een paar maanden geleden nog zijn we samen naar zee geweest, hele middag op een terras gezeten, heel gezellig. Hij praatte ook met iedereen, hij was heel open, maakte overal meteen contact. Naast ons zat een man die gitaar speelde, dat wou hij ook leren, dus is hij bij die man langs geweest om gitaar te leren spelen. Ik heb hem daar nog heen gebracht. Maar dat deed hij dan dus maar één keer, gitaar leren spelen. Ik ken ook een jazzmuzikant, een amateur he, maar die speelt aardig piano, daar is hij ook langs geweest, om te zingen. Want dat kon hij heel aardig. Is ook maar bij één keer gebleven.’ Henk zucht. ‘Ja, hij wou wel heel graag rijk en beroemd worden,’ vult Monique aan. ‘Maar dat is dus niet gelukt.’

Ik vraag of iemand van de aanwezigen nog wat wil zeggen. Dat wil Mariska wel, al vraagt ze zich af of ze wel uit haar woorden zal komen. ‘Dan spring ik wel bij,’ stelt Henk haar gerust. Ze haalt een handbeschreven velletje uit haar tas, alsmede een gedicht, dat in een lijstje op de kist is gezet, samen met een foto van E. en dezelfde tekst nog eens in het Engels. ‘Dan lijkt het me goed als jij eerst spreekt, dan doe ik mijn gedicht daarna wel,’ stelt Jos voor. Zo wordt overeengekomen.

Ik vraag naar de muziek, ik heb twee cd’s bij me gestoken, Jos heeft ook een keuze bij zich gestoken, maar dat is allemaal niet nodig, ze hebben zelf de nummers uitgekozen, de nummers waar hij van hield. Bij het betreden van de aula horen we Emeli Sandé, Read All About It, mooi, hoe toepasselijk.

Terwijl we binnenlopen, tik ik Jos op zijn schouder, ‘hee, je bent toch wel discreet genoeg, je gaat toch geen al te duidelijke dingen zeggen?’ Hij stelt me gerust.

Dan komt Mariska op uitnodiging van de uitvaartleidster naar voren, vertelt wat een lieve jongen E. was, zo open, zo vrolijk, goedlachs, altijd gezellig, uitgaan, het nachtleven, dat hij gemist zal worden, in Rotterdam, waar hij veel te vinden was, vlakbij Capelle immers, in Antwerpen, waar hij een vriendje had, dat ze niet hebben kunnen vinden, omdat ze zijn naam niet kenden, en waar moet je dan beginnen? Ze snikt, verbijt haar tranen en weet haar toespraakje tot een goed einde te brengen. De uitvaartleidster bedankt haar, maakt een compliment. R.E.M. klinkt op: Everybody Hurts. En ja, dat doet het. Natuurlijk. Dan spreekt Jos. Weloverwogen, geserreerd.

 

Te veel geluk

In memoriam E. Z. (*Bacau, Roemenië, 1989 – † Amsterdam 2014)

Een jongen, E. uit Bacau,
dat was een man van telefoons.
Hij strooide woorden door de stad,
van man tot man,
terwijl de nacht zich openvouwde.

Er zat een vlinder op zijn huid,
met kleine naalden vastgeprikt,
dieprood, nachtblauw,
zijn liefde en zijn hemel,
terwijl hij sprak met honderd mannen,
E. uit Bacau.

Hij is bewonderd en gestreeld,
misschien gekust, de vlinder,
altijd zijn vleugels open,
ook in de rillerigste nacht:
zo was E. uit Bacau.

Opeens strooit hij geen woorden meer.
Onrust bij mannen in de stad.
Hun E. uit Bacau,
hij kocht te veel geluk
als middel tegen al die nachten.
Een vlinder met een overdosis,
E. uit Bacau.

 

Ook Jos wordt bedankt voor zijn welgekozen woorden, ofschoon de uitvaartleidster de helft niet gehoord heeft, omdat ze de dragers is gaan halen, om bij het derde muziekstuk de kist de aula uit te rijden. Christina Aguilera en A Great Big World: Say Something. ‘Say something, I’m giving up on you. I’m sorry I couldn’t get to you. Anywhere I would have followed you.’ We zijn gaan staan, de dragers rollen de kist de aula uit, het klokje klingelt, zwijgend lopen we achter de kist aan, een trage, bedrukte stoet. Onder onze voeten knerpt het grind. Vogels fluiten.

Bij het graf zegt de uitvaartleidster dat we zijn lichaam aan de aarde zullen toevertrouwen, maar dat zijn ziel nu vrij is, en dat we een moment van stilte in acht zullen nemen, waarin we ieder met onze eigen gedachten hem respect zullen tonen, en dat we daarna een kopje koffie kunnen verwachten. Als de kist is gedaald, de beheerder alweer is verdwenen, nog voor er een schepje zand geworpen is, de stilte maar aanhoudt, besluit ik de schep zelf te hanteren, ik bied iedereen een schepje aan, alleen Henk weigert. ‘Brr,’ doet hij.

Dan lopen we terug, de uitvaartleidster, Jos en ik: de vijf bezoekers laten we achter bij het graf. ‘Pfoe, mooi, indrukwekkend,’ zulke dingen laten we ons ontvallen. Gedurende de gehele plechtigheid werd er gehuild, dat is ook wel eens prettig, dat er echt verdriet is, voorstelbaar, noodzakelijk verdriet. Een bloem, in de knop gebroken. We drinken onze koffie buiten, aan een statafeltje. Er wordt een extra tafeltje bijgeplaatst, mochten de bezoekers ooit nog terugkeren. Na verloop van enige tijd stuurt de uitvaartleidster er een drager op uit om onze gasten te gaan zoeken. ‘Misschien zijn ze wel verdwaald,’ oppert ze. Als ze even later aankomen zijn ze inderdaad opgelucht dat de weg terug is gevonden, ze waren hier achter veel te ver doorgelopen, wijst Henk de aula aan.

We praten verder over het leven van E. Hij reisde veel, soms met geld, soms had hij niks, maar vooral de laatste maand is hij echt overal geweest: in Antwerpen, waar dus dat vriendje zat, in Rotterdam, in Londen, in Duitsland. ‘Achteraf denk je: het leek wel een afscheidstournee,’ merkt Monique op. ‘En toen schreef hij dus op facebook dat hij er genoeg van had.’

Henk haalt zijn telefoon tevoorschijn en roept E. op: daar is hij, lachend, met een andere jongen naast zich op zijn omslagfoto, dat zal het vriendje zijn, Henk scrollt door zijn pagina, telkens nieuwe omslagfoto’s, altijd lachend, zwoel en lief in de camera kijkend. ‘Kijk, daar.’ Hij heeft het bericht gevonden. In fonetisch Engels meldt E. in een kort bericht dat de wereld hem te veel pijn heeft gedaan en dat hij eruit stapt: hij gaat twintig ‘extezipills’ nemen, hij vertelt erbij dat hij niemand pijn wil doen, maar dat hij zelf simpelweg te veel pijn heeft, dat er te veel akelige dingen zijn gebeurd, hij sluit af met een groet aan allen die hij gekend heeft: onder de boodschap het onverbiddelijke facebookvonnis: 2 mensen vinden dit leuk. 7 mensen hebben gereageerd. ‘E., is this serious?’ En: ‘Kom op. morgen zal het beter gaan.’ Negentig vrienden had hij verzameld op facebook. We hebben er een stuk of vijf gemeenschappelijk. Als er zomaar een vliegtuig uit de lucht valt, ken je ook wel iemand die iemand gekend heeft, de wereld is klein, de wereld is groot. Gemeenschappelijke vrienden, mensen die ik niet herken, vermoedelijk mensen die denken dat ze mij kennen. Als je wint, heb je vrienden, rijen dik, echte vrienden. Zolang je wint.

Altijd op zoek naar bevestiging, altijd hunkerend naar contact, hongerig, oppervlakkig contact, waar als je geluk hebt, nog wat méér uit voort kan komen, misschien voor een enkele nacht, misschien vind je voor een tijdje onderdak, als je maar lief lacht en lekker voor ze kookt, en gewoon, spontaan, uit jezelf wat aan het schoonmaken slaat en altijd op zoek naar het extraatje: een gesprekje levert een drankje op, een drankje wellicht een kus, en uit een kus volgt al gauw de kleine dood, die schamele overwinning: twintig euro, als je geluk hebt vijftig. Weer een dag. Uit de massage bij de schoonheidssalon volgt een happy ending, en alles, altijd, een strategie om te overleven.

E. zou de volgende dag een gesprek hebben met de eigenaar van een jongensbordeel, hij had zijn papieren daarvoor al in orde, alleen hij zag er zo verschrikkelijk tegenop. Hij kon niet meer. Vrolijk lachen. Leuk doen. In de smaak vallen. Die nacht wandelde hij door de lobby, onderweg naar zijn te dure hotelkamer, gadegeslagen door de bewakingscamera, rond vier uur, een half uur later schreef hij dat bericht op facebook. Tegen enen de volgende middag werd hij gevonden. Misschien hing er een bordje Niet Storen aan de deur.

© voor het gedicht: Jos Versteegen
© verslag: F. Starik

 

 

+