EENZAME UITVAART NUMMER 173
I.M. C. S.
vrijdag 28 maart, 10 uur, begraafplaats St. Barbara
dichter van dienst: Jos Versteegen
Dinsdag. Ali Mahmood belt. ‘Heeft u een pen?’
‘Ja. En een papiertje. En een keukentafel,’ antwoord ik, ondertussen een pen van het bureau grissend, papier uit de printerlade, me aldus gewapend naar de keukentafel begevend. Ik noteer: de heer S., C., geboren op 26 april 1942, gevonden in zijn woning aan de Roos van Dekemaweg op één hoog. Op google maps bevindt de woning zich tegenover een bouwterrein, er zal inmiddels aan de overkant wel iets verrezen zijn: de foto dateert uit 2008. Ik ken die straat, althans in theorie. Amsterdam West van de treuriger soort, er staat een ateliergebouw, een broedplaats zoals dat tegenwoordig wordt genoemd, waar ik naar toe dreig te moeten verhuizen, zodra het contract van mijn prachtige atelier op de Tasmanstraat afloopt.
Het Amsterdam West waar je nog niet dood gevonden wil worden.
Meneer S. overkwam dat. Hij werd op 18 maart door de politie uit zijn huis gehaald na een melding van een bovenbuurman, meneer Albert Mijn, of Mein, of Meijn, of Meyn: geen van de namen levert resultaat op in het telefoonboek. Meneer Mahmood heeft de woning bezocht, maar kreeg geen gehoor op zijn aanbellen bij de bovenbuurman. Hij omschrijft de woning als ‘vies, vreselijk vies. Hier en daar was bloed,’ vertelt hij er ook nog bij, ‘maar dat moet u maar niet opschrijven’. Meneer S. had veel geld, en wie zoveel geld heeft zou niet in zo’n rotzooi moeten wonen, vindt Ali. ‘Hoeveel geld?’ vraag ik, maar dat wil hij niet vertellen, alleen als ik beloof dat ik ook dat niet zal vermelden. Hoe meneer S. dat geld bij elkaar heeft verdiend, weet hij niet. Wel weet hij dat meneer S. een uitvaartverzekering heeft. En volgens de buurman moet er een nichtje zijn, dat heeft de bovenbuurman de politie verteld, maar noch de politie, noch meneer Mahmood heeft het nichtje kunnen vinden.
De ouders van de heer S. zijn allebei overleden, er was een broer, die in 1989 al de geest heeft gegeven. Er werd een zwager gevonden, die een brief kreeg met de melding van het overlijden, wat, nu ik dat zo opschrijf, zou moeten betekenen dat er ook nog een zus was, daarover heeft Ali het niet gehad: het meest nabije nog in leven zijnde familielid zou dat onvindbare nichtje moeten zijn. Gezien de omvang van de erfenis zal zij nog wel worden opgespoord, de executeur- testamentair heeft daar twintig jaar de tijd voor, daarna vervalt zijn erfenis aan de staat.
Meneer S. wordt vrijdagochtend om tien uur op St. Barbara begraven. Het is prachtig weer, ik hoef geen overjas aan, in het park bloeien de magnolia’s, de eerste bomen tonen al een voorzichtig groen waas, de treurwilg naast de begraafplaats is al helemaal uitgelopen. Op de begraafplaats tref ik de acht dragers waar de verzekering recht op geeft, de lijkwagen, Jos Versteegen, meneer Mahmood, Richard Degenkamp, ook Jacqueline Degenkamp komt even een handje schudden, ik tref een nieuwe uitvaartleidster en een bekende uitvaartleider, die haar zal begeleiden bij haar eerste eenzame uitvaart. Een hele delegatie. Ik heb een cd meegenomen, Jos heeft de twee andere muziekstukken bij zich, waar hij, gelukkig ruim op tijd vertrokken zijnd, rechtsomkeerd voor moest maken, omdat hij zijn cd’s vergeten was. ‘Dom, dom, dom,’ concludeert hij.
Meneer Mahmood vertelt dat de zwager inmiddels opgespoord is en beloofd heeft naar de begrafenis te komen, dus we wachten in de zonneschijn zijn komst af. De erfenis, nietwaar. We wachten tot het tien over tien geworden is, dan gaan we toch maar beginnen, de volgende uitvaart zal om kwart voor elf aanvangen, we hebben niet al te veel speling.
Piano, cello, een mooi bedeesd, verdrietig stuk. ‘Songs My Mother Taught Me’, uitgevoerd door Pablo Casals. Componist: Dvorak. De uitvaartleidster komt naar voren en zegt dat we bijeengekomen zijn om de heer S. te gedenken met muziek en woorden, die aanstonds door Jos Versteegen gesproken zullen worden, en met bloemen. Het bloemstuk op de kist is inderdaad gigantisch. Dan komt Jos naar voren en spreekt bedachtzaam zijn vers uit.
*
Zo leeft de stad
In memoriam C. S., overleden in zijn flatwoning te Amsterdam-West, voorjaar 2014
De energiefabriek stoot lentewolken uit
en op uw raam, met valletjes, daar staat de zon.
Een trein dendert, vol werkers, naar een doel.
De snelweg zoemt, de bijen vliegen over asfalt.
Ook blijft men hier gezond. De grasmat is gemaaid,
de vroege sporters werpen kreten in de lucht,
tegen uw raam, met valletjes.En klein en blauw en dof
staat daar te wachten in de zon: uw auto,
vol weggedoken stilte.Een jongen, tassen aan zijn bagagedrager,
brengt haastig drukwerk rond.
Hij stopt een actiefolder in uw bus, halfweg,
en deze woorden hangen in de zon:
Vandaag bestellen, morgen al in huis.
De Gamma wenst u nog een fijne dag.
Jos Versteegen
Micah P. Hinson zingt ‘I ain’t movin’. Een tweede, door Jos uitgezocht muziekstuk weerklinkt. ‘Nearer my God to Thee’, uitgevoerd door I Salonisti. Componist: Lowell Mason. De uitvaartleidster gaat af door de zijdeur om de dragers te waarschuwen, die in de koffiekamer de gebeurtenissen hebben afgewacht. Degenkamp komt uit zijn muziekhok tevoorschijn en beent naar de entree van de aula om de deuren open te zetten, de dragers komen naar voren, buigen voor de kist, zetten hun hoed op, we staan op, volgen hen de lentemorgen in. Alles gaat zoals te verwachten en te voorzien was, van de zwager nog altijd geen spoor.
Als de kist gedaald is, een moment stilte in acht genomen, het schepje zand geworpen, de uitvaartleidster heeft gemeld dat we welkom zijn voor een kopje koffie, we terug slenteren naar de koffiekamer, neemt de uitvaartleider haar apart om zijn bevindingen met haar te delen.
Ze had, aangekomen bij de laatste rustplaats van de heer S., bij het plaatsen van de kist door de dragers, natuurlijk even moeten controleren of dat wel echt was gelukt, in plaats daarvan was ze bij ons achterblijvers blijven staan, terwijl meneer Degenkamp toezag op de correcte plaatsing van de kist. ‘Maar dat was het enige,’ haast ze te verklaren, ‘voor de rest is het heel goed gegaan.’
Ze had het allemaal erg mooi gevonden, het gedicht, de muziek, ze vraagt om een kopietje, dat Jos inderdaad beschikbaar heeft, al is het per ongeluk in de kleur magenta geprint. Ze heeft zelf ook zo’n printer gehad. Inkjet. Een soort van Polaroidcamera. De aanschaf is gratis en daarna moet je betalen voor iedere stap die je zet. Aan het einde komt er nog maar één enkele kleur uit, een kleur die je kennelijk niet genoeg hebt gebruikt. Ik zeg dat ik een laserprinter bezit, dat is een soort van kopieermachine, daar kun je eindeloos papier mee bedrukken, papier, dat je tenslotte ook weer allemaal weggooit. Maar daar hoef je tenminste geen inkt voor te kopen. Met mijn handen geef ik de omvang van de lasercassette aan. Dat moet inderdaad een behoorlijk groot ding wezen. Maar hij doet het tenminste, altijd, in zwart wit, niet met al die moeilijke kleuren erbij. Die moet je mengen, die moet je niet zuiver gebruiken, mooi wordt het pas – de realistische voorstelling ontstaat – daar waar je je met de andere kleuren afgeeft, het risico neemt om in een drabberig bruin te veranderen. En dat willen we niet.
Tenslotte wil de nieuwe uitvaartleidster graag opschrijven van wie dat mooie nummer was, dat nummer dat er niets te bewegen valt, dat nummer had de geroutineerde uitvaartleider ook heel mooi gevonden, ze doet hem er vast een plezier mee als ze hem dat straks kan doorgeven. Je weet nooit wanneer het te pas komt. Ik heb de naam van de zanger niet uit mijn hoofd geleerd. En zij kan het opschrift van het hoesje van de cd niet lezen zonder bril op. Ik lees haar alles voor wat over de cd te melden valt. Ik doe net alsof ik alles weet. Samen komen we er wel uit.
Tevreden staan we even later buiten, we kijken hoe een menigte mensen zich voor de aula verzamelt rond een kartonnen kist, die door een particuliere personenauto is gebracht, het is een moderne uitvaart, stellen we vast. Dat hoeven wij gelukkig niet. We doen precies wat is voorgeschreven. We houden het klein.
gedicht: Jos Versteegen
verslag: F. Starik
+