EENZAME UITVAART NUMMER 167
Ali Mahmood vertelt: ‘Ik heb een man uit Duitsland voor u. Meneer R. S. Geboren op 7 januari 1957. Een zelfmoord. Hij is voor de treim gesprongen.’
‘Tram of trein?’ vraag ik. Dat weet Ali niet. Daarom zei hij maar iets in het midden. ‘De politie wilde niet veel vertellen,’ verklaart hij. Meneer S. werd op een perron op station Sloterdijk aangetroffen op 14 oktober, rond 23.30 uur.
De dienst kreeg de melding op 17 oktober binnen. Uiteraard werd het Duitse consulaat ingeschakeld, om naar familie te zoeken, die werd tot dusver niet gevonden, al schijnt er sprake van een broer te zijn, die werd echter niet opgespoord.
Meneer S. was ongehuwd, geen kinderen, volgens het bevolkingsregister. Hij stond ingeschreven in een woning aan de Gulden Winckelstraat. Bos en Lommer, een jaren vijftig flat met op de meeste balkonnetjes een schotelontvanger. Hij deelde die woning met een onbekend iemand, die kort voor de dood van meneer S. is vertrokken, uit de woning gezet, vermoedt Ali Mahmood.
Veel meer kan hij niet vertellen: de politie is erg zwijgzaam. Wel heeft hij een bos sleutels in zijn bezit gekregen, alsmede drie zilverkleurige ringen, een stapeltje natte papieren. ‘Het zal wel geregend hebben,’ vermoedt Ali, ‘het is allemaal heel smerig. Ik heb het maar in een envelop gedaan.’
De uitvaart is op St. Barbara, op dinsdag 29 oktober om 10 uur ’s morgens. Ik google wat rond om te zien of er ergens iets te vinden is rond de dood van meneer S., maar er is geen persbericht uitgegaan, geen melding van verstoord trein- of tramverkeer gedaan, helemaal niets te vinden. Ik stel me voor hoe de late reizigers, die avond in oktober, vergeefs op het perron hebben gestaan, terwijl de omroeper meldde dat er sprake was van vertraging wegens een aanrijding ‘met een persoon’, zo zeggen ze dat.
Als ik de begraafplaats onder een dreigende wolkenlucht op kom rijden klingelt het klokje al, de dode is vroeg aangekomen, ik tref dichter van dienst Wim Brands en de uitvaartleider bij de aula, waar de kist juist naar binnen wordt gereden. Ik overhandig de cd’s die ik bij me heb gestoken, noem de nummers op die ik graag gedraaid wil hebben. We kletsen wat, in afwachting van het juiste tijdstip waarop we mogen beginnen, dan schrijden we de aula binnen. Wim vraagt of hij zijn jas zal uitdoen, ik vind dat een goed plan. De dragers zitten er al, in de achterste bankjes. Als Wim en ik helemaal voorin plaatsnemen, komen ook zij naar voren. Kyteman blaast zijn intro op de trompet, dan stapt Wim naar voren om zijn gedicht voor te lezen.
In memoriam R. S.
Ik heb het nog nooit tegen iemand gezegd:
elke maandagochtend neem ik op Centraal
de Duitse trein van half negen (bekenden ontwijk ik)ik heb dan een klein half uur om koffie te drinken
en me voor te stellen hoe ik later die dag
aankom in Berlijn waar ikhooguit een persoon ben.
Misschien zat jij zo ooit in een trein naar Amsterdam.
Elke maandagochtend vraag ik me af wat ik zal zeggen
tegen wie ik als eerste tegenkom, misschien al op het perron,een verontschuldiging in het gedrang.
Kwam jij met de trein? Kwam je wel aan in Amsterdam?
Misschien bleef je door Duitsland dwalen,
hoe lang je ook in deze nieuwe stad woonde.Want dat denk ik vaak tijdens dat halve uur:
dat ik in die stad uiteindelijk de man word die ik was.
Wie was jij? Op hoeveel foto’s van argeloze toeristen
ben jij de voorbijganger die zo vertrouwd isdat we ons eenmaal thuis nooit afvragen
wie hij of zij is. Een persoon. Zoals de Duitse man
die gisterochtend tegenover mij zat in de restauratie,
zoals de Nederlandse die ik bijna omver duwde
toen ik na een half uur de trein ijlings verliet.Het was half twaalf toen jij jezelf omver duwde. ’s Avonds.
Het regende. Ik stel me voor dat niemand het zag.Ik hoor alleen iemand vloeken als niet lang daarna
op vlakke toon de dienstmededeling klinkt dat de treinvertraging heeft door een aanrijding met een persoon.
Wim Brands
Glen Hansard zingt, breekbaar en voorzichtig: ‘You’ve been kneeling in the dark for far too long. You’ve been waiting for that spark, but it hasn’t come.’ De muziek zwelt aan tot een lang aangehouden jammerklacht, en sterft dan tergend weg. Ja, mooi, sta ik mezelf toe te denken. Bijna zes minuten duurt het nummer, als afsluiter koos ik voor een instrumentaal nummer van Patrick Watson, berustend, klein: ‘Hommage’. De kist mag worden weggereden, we staan recht, wandelen achter de kist aan naar buiten. Wim mag zijn jas weer aan. ‘Wie was die mevrouw, die in de aula zat?’ vraagt hij, als we buiten zijn gekomen. ‘De koffiejuffrouw,’ weet ik. Wim hoopte dat er misschien toch een buurvrouw was gekomen. Maar nee, dus. Zij woonde nooit eerder een dienst bij, bleef altijd in de koffiekamer wachten tot haar taak aanbrak. Ze wandelt niet mee naar het graf. De kist zakt diep, we staan zwijgend bijeen rond de laatste rustplaats van R. S., werpen een schepje zand, verwachten nu ieder moment dat de regen zal losbarsten, slenteren terug naar de koffiekamer, waar de dragers al verzameld zijn. Kopje koffie. Een van de dragers vertelt over het café dat hij vroeger bezat, over de mensen die dat café bezochten, over die ene vent in het bijzonder, ik ken die anekdote, hij heeft hem vaker verteld. Een korte, krachtige bui ranselt de ramen van de koffiekamer, dan breekt de zon weer door, we fietsen een stukje samen op, door het vanwege de storm van gisteren gehavende Westerpark, die lage zon als een schijnwerper op ons gezicht.
(C) voor gedicht: Wim Brands, verslag: F. Starik