Eenzame uitvaart #152, Amsterdam

Eenzame uitvaart nummer 152
I.M. J. S. D.,
geboren 16 juni 1939 te Amsterdam, gevonden in zijn woning op 30 augustus 2012.
Dinsdag 11 september, De Nieuwe Ooster, 15.45 uur
Dichter van dienst: Jos Versteegen

Woensdagochtend word ik gebeld door Ton van Bokhoven van de Dienst. Hij meldt het overlijden van meneer D., gevonden in zijn woning aan het Jan Postmahof, één hoog. Hij heeft enkele weken dood in zijn woning gelegen. Er is een dochter, die zelf ook kinderen heeft. Zij heeft al vijf jaar geen contact meer met haar vader, maar ze heeft wel zijn woning bezocht, die door meneer Van Bokhoven wordt omschreven als ‘een vieze pleurisbende’. Dochter komt de sleutels naar de Dienst brengen, verwerpt de erfenis en wil niet naar de uitvaart komen: ‘loopt moeilijk, wil niet, kan niet,’ vat Van Bokhoven samen. Meneer D. is niet lang getrouwd geweest, tussen 1976 en 1979, de dochter werd een maand voordat het huwelijk werd beëindigd geboren.

Van Bokhoven is nog niet naar de woning geweest, hij gaat donderdag en is bereid verslag uit te brengen van zijn bezoek daar. Hij kan donderdagmiddag op kantoor gebeld worden. Daarna gaat hij op vakantie, naar Griekenland, om de euro te redden, lachen wij. Hij spreekt van grote drukte op kantoor, hij verwacht volgende week de grens van 300 doden te passeren, een record, meent hij, aan het eind van het jaar, verwacht hij, zullen er 400 doden door de Dienst zijn afgehandeld. Meneer D. zal worden gecremeerd.

Ik vind Jos Versteegen bereid dichter van dienst te zijn. Twee uitvaarten, vandaag. Eerder deze middag bracht Anneke Brassinga nummer 153 weg, een uitvaart die dezelfde woensdag werd aangemeld, maar later dan die van meneer D., die daarmee automatisch nummer 152 werd, in de cijferlijst, voor wat het waard is. Toch begin ik de ochtend na de uitvaart met het schrijven van het verslag met het laatste nummer. Ik lijk wel een politicus, een ambtenaar.

Ik heb in café Roosenburgh twee verse jus gedronken, de krant gelezen, appeltaart gegeten, in afwachting van. Tegen half vier begeef ik me naar buiten, om de komst van Jos Versteegen af te wachten, die even later inderdaad verschijnt. In mijn tas zitten een paar cd’s, we bespreken de mogelijke muziekkeuze. Ook Jos heeft daaraan gedacht, hij heeft een cd van countertenor Maarten Engeltjes bij zich gestoken, zestiende eeuwse muziek. ‘Muziek moest in die tijd droevig zijn,’ weet Versteegen, ‘vrolijke muziek bestond toen nog niet.’

‘Handig,’ antwoord ik. Even later voegt de uitvaartleidster zich bij ons, dezelfde als eerder deze middag. Ze heeft ook over de muziek nagedacht. ‘My Way,’ van Frank Sinatra, dat lijkt haar wel toepasselijk. ‘Meneer was nogal een eigenheimer.’ We zijn het onmiddellijk met haar eens. My Way, dat je daar zelf dan niet aan denkt, zelfs nooit aan hebt gedacht. Honderdtweeënvijftig eenzame uitvaarten en voor niemand ooit werd My Way gezongen. De uitvaartleidster gaat de cd’s afgeven. Ondertussen kletsen we wat over deze degelijke uitvaarthit. Ik herinner me de begrafenis van een oom, daar werd het ook gezongen en ik weet nog dat ik dacht: jij hebt het helemaal niet jouw way gedaan.

Versteegen bekent dat hij Sinatra wel eens draait, thuis, dat het mooi is hoor, en dat My Way dan ook voorbijkomt. En dat het echt iets voor de middelbaar geworden mens is, om dat mooi te vinden. Voor wie jong is, is het allemaal te glad, te Amerikaans geproduceerd. Ik voeg eraan toe dat ik ook erg last heb van de pastiche, zoals die ooit door de Sex Pistols op The Great Rock ’n Roll Swindle werd uitgevoerd, en ook Nina Hagen vergreep zich eraan. Onherstelbaar verbeterd. Waar de oorspronkelijke versie een zekere mate van zelftevredenheid wil overbrengen, van ik heb het allemaal misschien niet altijd helemaal goed gedaan, maar ik deed mijn best en ik kon niet anders, delen de overspannen punkversies waarin het nummer tot mij kwam veeleer de opvatting mee, als ik dat zo mag zeggen, van ik was een zak en ik heb het allemaal zelf gedaan. Eigen schuld. Dikke Bult. Enfin, zou Martin Bril dan zeggen.

De uitvaartleidster wenkt ons binnen. Alles staat klaar. Het is tijd.
We zetten ons op ongemakkelijke stoeltjes neder. Randy Newman zingt, heel kleintjes, Going Home. Dan spreekt Jos Versteegen, ingetogen, helder.

Erfenis
In memoriam J. S. D.

Op één hoog is een man verworpen,
zijn vlees en bloed, zijn rode cijfers.
Er werd gelachen in het pand,
gepraat, gegeten, bier gedronken.
Nieuws, voetbal, weerbericht.

Op één hoog liggen oude jaren
die niet in dozen gaan, of wagens.
Ze moeten wachten op zijn kind,
een vrouw die alle sleutels heeft
en langs kan komen, als ze wil.

Op één hoog is een man verworpen.
Zijn kamers zijn vandaag al schoon
en nog een maand, dan lacht daar iemand,
kijkt televisie, eet en slaapt.
En al die jaren zijn daar nog.
Een kind verwierp een erfenis.

Jos Versteegen

Frank Sinatra deed het op zijn eigen manier. Maarten Engeltjes zingt ‘Sorrow Stay’ van John Dowland, op hemelse wijze. Versteegen zal later vertellen dat toen hij zich naar de winkel had begeven om de bewuste cd te bekomen – hij had er iets van op de radio gehoord – en hij probeerde de winkelbediende aan het verstand te brengen dat hij de muziek van Engeltjes graag zou bezitten, dat hij daarmee dus niet van die rare wezens met vleugeltjes bedoelde, maar een meneer die daadwerkelijk zo heet. ‘Blijf hier staan!’ schijnt de bediende te hebben geroepen, toen hij de vraag eindelijk begrepen had, of juist niet.

Als onze kleine dienst is afgelopen, kijken we kist na, geduwd door dezelfde vier wonderschone werkstudenten die eerder die middag mevrouw van der G. wegbrachten. Ook voor de uitvaartleidster zit de werkdag erop. ‘Straks eerst dat apenpakkie maar eens uit,’ vindt ze, en even later: ‘Deze uitvaarten zijn toch eigenlijk de mooiste. Niet van die tierelantijnen. Geen gedoe. Wat de mensen tegenwoordig allemaal niet verzinnen,’ verzucht ze.

verslag: F. Starik