Eenzame uitvaart nummer 131, Amsterdam
C. W.
Dichter van dienst: Wim Brands
C. W., geboren 25 november 1945, geen vaste woon- of verblijfplaats, vermoedelijk doorgaans in Den Haag verblijvend, beschikkend over een postadres in Zaamdam, ‘post apart’ wordt dat genoemd, op 17 juli 2011 overleden in het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis op de afdeling spoedeisende hulp. Geen familie te vinden.
Hij wordt begraven op St Barbara, woensdag 27 juli 2011 om 9 uur ‘s morgens, dichter van dienst: Wim Brands. Ali Mahmood zal namens de dienst aanwezig zijn. Starik zal niet aanwezig zijn, die vliegt in de nacht na de melding van deze uitvaart naar Macedonië en is op vrijdag 29 juli in de loop van de dag pas weer terug, en zal bij terugkeer een nieuwe melding vinden, voor de maandag erop, maar daarover later meer. Twee keer per jaar neem ik een week vakantie, en bijna altijd gaat dat gepaard met het missen van een uitvaart. ‘De dood kun je nu eenmaal niet controleren,’ zegt Mahmood berustend aan de telefoon.
Wim Brands zegt toe niet alleen het gedicht te schrijven, maar ook van de uitvaart verslag te doen: ‘Woensdagochtend 27 juli 2011. Voor het eerst sinds dagen laat de zon zich weer eens zien in deze regenachtige juli-maand. De stem van Johnny van Doorn klinkt in m’n hoofd. Ik hoor zijn bulderend gebrachte magistrale zon. Dat komt door een van de dragers, die me vertelt dat hij vroeger altijd de radio-uitzendingen bijwoonde waaraan Van Doorn wekelijks meedeed.
Wachtend op de lijkwagen herlees ik m’n gedicht nog maar eens en vraag me af of wat ik beweer over C. W. wel hout snijdt. Niets weet ik over hem. Ja, dat hij meestal in Den Haag verbleef, dood is gegaan in een Amsterdams ziekenhuis en een postadres
had in Zaandam: Post Apart. Het is een goede titel voor een dichtbundel, denk ik. Maar zeker weten doe ik dat niet. Misschien is het ook wel een te sentimentele titel. Ik zie in elk geval een postbus waar hooguit twee keer per maand een schrijven in neerdaalt. Hoeveel brieven kreeg C. W. en van wie? Brieven die waarschijnlijk nooit werden beantwoord. Zoals de brieven aan God die in december worden verstuurd ook altijd
onbeantwoord blijven, al komen ze wel degelijk ergens aan, ze worden ergens afgeleverd waar ernstige dienaren des Woords die post verzamelen, als een soort van Godsbewijs. Antwoord geven, namens die veronderstelde God, dat kan natuurlijk niet, dat zou hovaardig zijn.
Ik raak even later in gesprek met de uitvaartleider. Hij vertelt me dat de dode een Surinaamse man was, geboren in Paramaribo. Waarschijnlijk een zwerver. En aan de drank. Of aan de drugs. En z’n leven moet goed in de knoop hebben gezeten, want, zegt hij, dat maak je niet vaak mee: een Surinamer die wordt begraven zonder dat er familie bij aanwezig is. Verstoten door z’n familie, denkt hij.
Ali Mahmood vertelt na de dienst overigens dat hij de moed nog niet heeft opgegeven: dit mag dan een eenzame uitvaart zijn, hij gaat toch nog proberen om familie te vinden. Hoe
druk hij het ook heeft, er staat nota bene een eenzame in de wacht, en het had een haar gescheeld of een Oostenrijkse man die onlangs dood werd aangetroffen had ook een eenzame uitvaart gekregen. Gelukkig wilde daar een buurman komen. Waardoor het officieel geen eenzame uitvaart meer is, hoe eenzaam het ook lijkt….dat je onder de ogen van je buurman die bij nader inzien dan toch wel wil komen wordt begraven.
Verstoten door z’n familie. Opeens moet ik aan een tafereel denken dat ik ooit tijdens een bootreis in China zag. Op de kade stond een vrouw, een zwerfster. De Chinezen die
aan de reling stonden begonnen haar te bekogelen met fruit. Zoiets had ik nog nooit gezien, maar, legde een sinoloog me later uit, ongebruikelijk is het niet, in China, om iemand die door de familie is verstoten en daarom moet zwerven te behandelen als rot fruit. Hij wilde het niet goed praten, maar je moet het wel erg bont hebben gemaakt om de straat te worden opgejaagd. Maakte C. het ook zo bont?
De dienst begint met licht klassiek. Daarna lees ik m’n gedicht. M’n stem galmt, en dat is goed, zo galmt een stem ook in die prachtige Haagse Passage. Geen idee wie C. W. was maar in mijn gedicht wandelt hij door de Passage en zingt. Niet ver van de plek waar C. wordt begraven zijn twee kleine graafmachines bezig verse graven te delven.’
IN MEMORIAM C. W.
Ik kende in Den Haag een man die elke avond in de stationsres¬tauratie zat;
ik heb nooit gezien dat hij daar at, meestal keek hij voor zich uit;ik heb ook nooit gezien dat hij een krant las, of iets opschreef,
wat sommige andere vaste bezoekers wel deden. Grote, boze zinnen.Hij keek voor zich uit, en rookte. Dat mocht toen nog binnen.
Soms bleef hij een tijd weg, niemand die vroeg waar hij was.Altijd kwam ik hem weer tegen in de Passage maar wie zag je daar niet?
Als ik denk aan jou in deze stad zie ik je daar ook lopen.Je bent moederziel alleen, niet perse ongelukkig,
en je laat de ruimte galmen omdat je wiltdat Den Haag ook voor jou zingt. Was je wel eens zo onbekom¬merd,
ook al stonken je kleren? Vrolijk op weg naar het stationom weer eens een paar weken verderop te gaan.
Maar in de restauratie niets prijsgeven van dat verlan¬gen.Ook niet als je boos was. Want hoe je je ook voelde, waar je ook was,
met of zonder dak, altijd gesloten dat hart.Wie was je? Dit spookt door mijn hoofd: dat je post naar Zaandam ging.
Dat heet post apart.
© voor gedicht en verslag: Wim Brands