Eenzame uitvaart #119, Amsterdam

Eenzame uitvaart nummer 119
I.M. J. M. M.,
geboren 30 januari 1912 Amsterdam, gevonden 23 september 2010 in haar woning in Duivendrecht.
maandag 4 oktober, 10 uur ’s morgens, begraafplaats Buitenveldert.
dichter van dienst: Sasja Janssen

Mevrouw bewoonde een tweekamerflat met een groot balkon op negen hoog in een flat in Duivendrecht. ‘Een nette woning,’ vindt meneer Van Bokhoven, die de melding doet. Spaarzaam gemeubileerd, in de woonkamer een tafel met vier stoelen, een theekastje, een paar verhuisdozen, onuitgepakt. In de keuken een keinere tafel met een paar stoelen. Geen bankstel. Van Bokhoven denkt niet dat hij een televisie heeft zien staan, bij zijn bezoek aan haar huis. Haar slaapkamer noemt hij sober.

Mevrouw werd, na een waarschuwing van de buren, die verder anoniem willen blijven, op 23 september om 12.30 uur door de politie gevonden in de gang van haar woning. Ze heeft er vermoedelijk niet lang gelegen, ‘een paar dagen,’ denkt Van Bokhoven. Toen hij de administratie kwam ophalen lag er in de gang een wit laken, vermoedelijk op de plek waar ze heeft gelegen. Het stonk er niet. Hij is voorzichtig om het laken heengelopen. De woning maakte een eenvoudige, maar verzorgde indruk. Geen planten, ook niet op het balkon, geen huisdieren. Geen familie.

Tenminste, haar familie is in 1932 met onbekende bestemming vertrokken uit Amsterdam. Er is een zus, uit 1916, die vertrok in 1939 naar Den Haag. Van Bokhoven ziet geen aanknopingspunten om die zuster te achterhalen, mocht ze nog in leven zijn. Mevrouw M. is nooit gehuwd geweest, geen kinderen. Het doet me sterk denken aan een anekdote uit een verhalenbundel van Thijs de Boer, ‘Vogels die vlees eten’,
die ik onlangs las. Hij wordt in dat verhaal gebeld door een vriend die hem vertelt dat een vrouw in zijn gebouw was overleden in haar slaap en dat ze pas na tien dagen werd gevonden. ‘Dus wat hij deed was voor tien dagen eten kopen en daarna heel stil in zijn huis rondlopen. Tien dagen heeft hij dood in zijn huis rondgelopen en heeft de telefoon laten gaan. “Het is nu tien dagen en nog niemand heeft mijn dode lichaam gevonden. Niemand is zelfs ook maar langsgekomen en nu is al mijn eten op.” Hij zegt: “Ik heb net mijn moeder gebeld en nu jou.” En ik word pissig omdat ik kennelijk gezakt ben voor zijn test en zeg: “Bel je me om te vragen of ik boodschappen voor je wil doen?”

Maandagochtend, Werelddierendag, schitterende morgen, aarzelende zonneschijn. Ik ben wat vroeg, maar als ik arriveer zie ik Sasja Janssen al voor de aula staan, indrukwekkend in het zwart gestoken, ze is in gezelschap van een andere dame, een nieuwe uitvaartleidster, gok ik, maar het is een mevrouw van Woningbouwvereniging Eigen Haard, die het tot taak heeft de woning te ontruimen. En nu vond ze, dat ze dan ook de begrafenis van mevrouw M. maar moest bezoeken. Je gaat dan toch in iemands spullen staan te snuffelen. Ze heeft de overledene negen jaar geleden ontmoet, toen ze naar deze flat verhuisde, daar had de woningbouwvereniging toen bij geholpen. Ze was altijd in het ouderlijk huis blijven wonen, en dat werd gesloopt, en toen had ze die flat dus toegewezen gekregen. ‘Het was een keurige mevrouw,’ weet zij, ‘heel mooi opgemaakt, zorgvuldig gekleed en gekapt, keurig. Ze leefde erg teruggetrokken, misschien iets vanuit de oorlog. Als ze iemand over de galerij hoorde lopen schoof ze meteen de knip op de deur. Ze had zich in 1974 bij een dokterspraktijk ingeschreven, maar ze is daar nooit geweest, bij de dokter niet. Ze moet ijzersterk geweest zijn. Achtennegentig jaar. Geen thuiszorg, geen hulp, niks. Een buurman heeft het gemerkt aan de fluitketel, dat er iets mis was. Hij had al dagen de fluitketel niet meer gehoord. Dat was zijn signaal.

Om kwart voor tien arriveert de lijkwagen van het naastgelegen rouwcentrum vandaan, uitvaartleider Dennis voorop, hoed in de hand. Even later komt hij ons begroeten. Sasja heeft twee stukken uit de Matthaüs Passion meegenomen, Erbarme dich. De cd wordt overhandigd. Dennis heeft van een collega gehoord dat er misschien nog een pastoraal werker zal komen. Als het tien uur is geworden, en er geen pastoraal werker is komen opdagen, gaan we naar binnen. Op uitnodiging van Dennis schuiven we gedrieën in het krappe voorste bankje, dicht naast elkaar gezeten. Erbarme dich. Sasja leest haar gedicht, traag, helder.

Haar stoelen

Had mij toch laten vragen op welke dag u stierf op welk tijdstip
bij welke luchten, het lood van de vorige winter erin
en hoe toch uw stem?

Een meisje in witte waaijurk met hond en stok, te ver om te grijpen
uw tere armen gestrekt voor u viel in de gang die zomerpad was.
Zeg mij, vanaf welke van de zes stoelen zag u uw herinneringen?

De stoel die scheef voor de tafel stond, voor zeldzame gasten
koos ik, ik zou de dood vervoegen en u vermaken tot u mij moe was,
net als het meisje de hond, die haar omver sprong en ik

abrupt vertrok als was ik nooit geweest.

We luisteren stilletjes naar het tweede en laatste muziekstuk. Popliedjeslengte, had ik gezegd, Sasja koos voor twee stukken van dubbele lengte, we luisteren de muziek netjes uit. Als de dragers naar voren zijn gekomen, wij recht zijn gaan staan, de kist door de deur is verdwenen, staat Dennis nog altijd in de aula, hij wacht ergens op, maar waar is het wachten op? Even word ik door de vrees bevangen dat hij de kist deze keer maar alleen wil laten gaan, dan komt hij toch in beweging. We wandelen gedrieën achter de kist aan, de keurige begraafplaats over. Bij de kist houden we een moment stilte. De kist daalt. Het grafgroen verspreidt een geur die wel wat lijkt op kattenpis. ‘We vertrouwen nu het lichaam van mevrouw M. toe aan de aarde,’ spreekt Dennis, we werpen een schepje zand.

Koffie. ‘Zullen we hier koffie drinken,’ vraagt Dennis, ‘of zullen we naar de kleine koffiekamer gaan.’ ‘Waar het maar het minste rommel maakt,’ vindt het meisje van de woningbouwvereniging. We lachen. ‘Wat bent u allemaal van plan?’ grapt Dennis, bewegingen makend alsof hij een kopje koffie door de koffiekamer werpt. Niemand heeft zin om te verkassen. Het meisje van de woningbouwvereniging bedient zich heel efficiënt van de staafjes suiker en creamer, door ze tegelijk ter hand te nemen, open te scheuren en in een beweging aan de koffie toe te voegen. Ik scheur de staafjes een voor een open, en dan moet je nog gaan roeren. Maar ik duw het afgescheurde eindje altijd netjes in het lege buisje, en dat rol ik op, zodat je maar 1 rommeltje per staafje krijgt.
Het meisje van de woningbouwvereniging maakt aanstalten om te vertrekken. Ze moet om kwart over elf een burenruzie sussen. Twee dames, die met elkaar hebben gevochten, omdat de ene dame weigert om haar sloffen in haar woning te dragen, zodat de dame beneden haar gek wordt van het getik van haar hakken. ‘Ja,’ zegt ze, ‘zulke dingen doe ik allemaal ook. Het is leuk werk, maar ook wel een rotbaan.’ We vertrekken.

Buitengekomen vertelt Sasja dat ze zich vanmorgen langs een enorme politiemacht moest wringen. Om de hoek, aan de Parnassusweg, is bij de rechtbank het proces tegen Wilders begonnen. We besluiten er even langs te fietsen. De politiemacht is grotendeels verdwenen, wel staan er nog heel wat cameraploegen buiten te wachten, zich te vervelen. Een kennis vertelt dat het proces eigenlijk voor het goed en wel begonnen was, alweer was afgelopen. De rechter permitteerde zich een grapje. Wrakingsverzoek.

Thuisgekomen vind ik een bericht van Sasja Janssen in mijn mailbox. ‘Net of het allemaal niet gebeurd is, de zwarte kleren in de kast, de politie en de paarden weg, Wilders die in raadselen spreekt. Ik vond het heel mooi om te doen.
Ik wou dat ze wist dat we er waren.
Maar ik ben bang van niet.’

© voor het gedicht: Sasja Janssen
© voor het verslag: F. Starik.