Eenzame uitvaart nummer 111, Amsterdam
I.M. E. de H.,
16 maart 1949 – 24 januari 2010
Begraafplaats St. Barbara, woensdag 3 februari 2010, 15 uur
Dichter van dienst: Anneke Brassinga
Het is fris en winderig, opgeklaard na de dag van gisteren die tot middernacht toe een stortvloed van regen had gebracht. Op St. Barbara word ik begroet door ‘de jonge mijnheer’, de opvolger van zijn vader in het kerkhofbeheerdersambt. Degenkamp junior, dus. Daarna ga ik een sigaret zitten roken op het bankje naast de kapel, waar nog dikke bevroren sneeuwkorsten onder liggen. Om twintig voor drie rijdt de begrafenisauto de poort in, ik leg mijn sigaret even op de zitting om de auto na zijn langzame rondje om het middenperk te laten passeren, en zie tegelijkertijd mijnheer Van Bokhoven aan komen lopen, ook al rokend. Zonder overjas, hij zal het nog koud krijgen. Samen staan we nadat de kist naar binnen is gedragen buiten naast de deur te wachten, hopend dat er toch nog iemand komt.
Ik heb twee versies van het gedicht, één ingeval van buren die wel, één ingeval van buren die niet komen opdagen. Een paar minuten voor drieën zien we een kwieke fietser naderen, die afstapt en naar het bij de deur staande bezoekersboek loopt. Hij is van ‘de Doras’, in Noord het centrum voor alle mogelijke maatschappelijke zorg & steun, en kwam om de veertien dagen bij mijnheer De H. aan huis om zijn financiële administratie te regelen. Hij vertelt dat een buurman geregeld boodschappen deed voor de overledene, en dan met een pilsje werd beloond. Jammer, als die buurman was gekomen kon ik versie één lezen. Maar mooi dat deze hulpverlener gekomen is. Van Bokhoven vertelt over het noodweer op de Canarische eilanden, waar ons aller Starik met vakantie is. Moge hij heelhuids terugkeren…
Na het Air van Johann Sebastian Bach lees ik mijn gedicht, daarna klinkt een Prelude voor piano, en als het orkeststuk inzet hoor ik vanaf de voorste bank een geheimzinnig heel licht geschuifel en gerucht achter mij, totdat de dragers naar de kist toe komen. De deuren zijn geopend, we gaan ter kuile. Op het pad wat resten glazig ijs. Drie treinen rommelen over de spoorbaan terwijl we meneer De H. naar zijn laatste rustplaats brengen. Het leven gaat door, de kraaien krassen, de wind stoot adem uit. Geen schouderende dragers deze keer, misschien wegens de gladheid, de kist is op het karretje over de paden gereden. Drie schepjes zand op de kist in de diepte, en daarna koffie. E. de H., bezweken aan een derde hersenbloeding, was best een olijke man, maar gewoon een beetje teruggetrokken, hoor ik. Gelukkig maar; dan heb ik in mijn gedicht de plank niet helemaal misgeslagen.
Voetstuk
voor E. de H.Een korte stille straat. Je kon niet ongezien
er wonen, noch ongezien verdwijnen; waar zijn
vandaag je buren, waarom deze eenzame uitvaart?
Vrijgezellen van zestig verkommeren vaak, maarjij had achter het ruitje van de voordeur
een groot rood monter hart gehangen, en ook
de kamerplanten staan er fleurig bij. Je was
misschien gewoon het liefst alleen, hoeweler in de onbeschutte achtertuin twéé stoelen
bij de ronde tafel staan – vergeef me dat ik
zo ver in mijn naspeuringen ben gegaan.
Ik ben nu erg op je gesteld al was het maarom het betonnen voetstuk van de parasol,
in de vorm van je naam: een heel lieve hond.
Wij rouwen om alles wat je zelf hebt gemist,
wat je gewild zou hebben en je niet gegeven is.
© voor gedicht en verslag: Anneke Brassinga.