Eenzame uitvaart nummer 109
de heer K. E.,
geboren 29 augustus 1971, Casablanca (Marokko), overleden op 29 juli 2009 in het Huis van Bewaring, Havenstraat 6, Amsterdam.
Begraafplaats St. Barbara, vrijdag 16 oktober 2009, 10.30 uur
Dichter van dienst: F. Starik
Van Bokhoven belt, maandagmiddag. Lang geleden. De laatste eenzame uitvaart dateert van ergens in juni. Ik word op speaker gezet, een nieuwe medewerkster luistert mee. Ik verontschuldig me voor het feit dat mijn faxapparaat het nog altijd niet doet. Van Bokhoven feliciteert me met mijn prijs, om daaraan toe te voegen: je had toch al lang een nieuwe kunnen kopen? We lachen alle drie. Dan schakelt hij terug. ‘Meneer is dood gevonden in zijn cel. Om 10.24 uur ‘s morgens.’ Van Bokhoven spreekt dat letterlijk zo uit, dat verzin ik niet. Hij zegt tien vierentwintig uur. ‘Hij is overgedragen aan de politie, bureau van Leyenberghlaan. Een meneer Marco Tel heeft de zaak in behandeling genomen. Meneer E. was verslaafd. Een junk. Hij had geen verblijfsvergunning. Volgens de Marokkaanse ambassade geen familie, niets gevonden. Meer kan ik u ook niet vertellen. En dan gaan we meneer dus begraven op vrijdag zestien op St. Barbara om half elf.’ Half elf, dat kan hij dus weer wel. ‘Tien dertig uur dus. Gaan we er toch een mooi en waardig afscheid van maken.’
Een junk uit Marokko, de veertig niet gehaald. Ik bel meneer Tel. Althans ik probeer dat. Een uiterst inventief computersysteem vertelt dat het een landelijk systeem is, verbindt me dan naar keuze met Rotterdam, Den Haag, Utrecht of Amsterdam, en als we in Amsterdam gekomen zijn, wat we nu willen dat er zal gebeuren: als we helemaal niets doen, worden we automatisch doorverbonden met een medewerker van ons servicecentrum. Het systeem vraagt dan of er misschien spoed bij is, dan kunnen we beter een ander nummer bellen. Ja, inmiddels wel, denk je dan. De vriendelijke stem herhaalt het nummer dat we in dat geval beter hadden kunnen kiezen. Maar dan gebeurt het wonder: er gaat een telefoontoestel over.
Ik hoor de zaal roezemoezen, waarin medewerker Politie Amstelland Goedemiddag Waarmee Kan Ik U Van Dienst Zijn voor zijn beroep de hele dag zit te praten. Ik leg uit wie ik zoek. Marco Tel. Het is voor Marco Tel, dat ik u bel. Hij zal me trachten door te verbinden. Een lauw stukje gitaarmuziek klinkt op, opgewekt, geruststellend, een loopje van een seconde of veertig, dat telkens eender eeuwig herbegint. ‘Bedankt voor het wachten. Meneer Tel is helaas niet meer in dienst op bureau Van Leyenberghlaan, al bestaat de kans dat hij daar woensdagmiddag nog even langswipt.’ Zo lang kan ik niet wachten, leg ik uit. De begrafenis is vrijdagochtend vroeg. Ik wil vandaag beginnen.
Medewerker Goedemiddag gaat dan toch zijn andere colleg’s maar eens inschakelen. Moment. Daar is de gitaar weer. Zachtjes zing ik het melodietje mee. De andere collega’s zijn ook allemaal zoek, weet Goedemidag dan. Hij gaat nu toch mijn verhaal maar eerst eens opschrijven, en voert de gegevens, voorzover mij bekend, uit administraties afkomstig, opnieuw in zijn computer in. Op de achtergrond zwelt het koor van de andere bellers aan. Dat je daar kan werken, in die herrie, zeg ik. Je zou er knettergek van worden. Hij legt uit dat het wel handig is als je elkaar kunt zien, terwijl je praat. Er zijn van die momenten dat je alles uit je handen moet laten vallen. Ik zeg dat ik het begrijp. Hoe vermoeiend dat moet zijn. Ik probeer een band te scheppen, zoveel is duidelijk. Goedemiddag heeft het dossier nu voor zich liggen. Ik vertel hem wat ik graag wil weten. Waarom zat K. vast? Waaraan is hij overleden? Wat weet u allemaal nog meer van hem? Waarom zo lang met begraven gewacht?
Maar dat mag ik allemaal niet weten. Ik kan wel iedereen zijn. Aan de telefoon verstrekken wij nooit gegevens aan burgers. Er is ook nog zoiets als de privacy van de overledene. Maar wel kan Goedemiddag proberen om met collega Spiering contact op te nemen. Collega Spiering, dat klinkt goed. Als u dat voor mij wilt doen, heel graag. Na een keer of tien meen ik te weten waar het begin in het einde overvloeit, van het eindeloze muziekje, daar moet de knip zitten. Knap gedaan.
Collega Spiering heeft de zaak inmiddels met nog weer andere collega’s besproken. ‘Wij zijn geneigd om heel hard nee te roepen,’ citeert Goedemiddag de bevindingen van de collega’s. Maar meneer Tel zal zeker contact met mij gaan zoeken. Goedemiddag schrijft mijn nummer op. Ik herhaal mijn nummer. Hij herhaalt mijn nummer. Ik bedank Goedemiddag uitvoerig voor de verleende zorgen en weet, dat ik nooit zal worden teruggebeld.
Google dan maar. Huis van Bewaring + Amsterdam + dood + 29 juli 2009. Niks. Rien. Nada. Ook aanvullende zoektermen leveren geen bruikbare resultaten op. De naam van de overledene kent Google ook al niet. Niemand van die naam. Ik zal het moeten doen met wat ik heb. En met de Koran.
“Ieders leven op deze wereld zal eens tot een einde komen: er is geen ontkomen aan. Dat moment wordt door Allah bepaald. Hij zegt:
’Elke ziel zal de dood ondergaan. Waar u ook bent, de dood zal u achterhalen, zelfs al waart gij in sterk gebouwde torens. Hij is oppermachtig over Zijn dienaren en Hij zendt bewakers over u, totdat, wanneer de dood tot een uwer komt, Onze boodschappers zijn ziel wegnemen; zij falen daarin niet. En hoe zal het zijn wanneer de engelen bij de dood hun ziel zullen nemen, hun aangezicht en hun rug treffend? O, kon je het waarnemen, wanneer de onrechtvaardigen in doodsstrijd zijn en de engelen hun handen uitstrekken: “Geeft uw zielen op.”’
Als het een goede ziel is, wordt het begroet door zijn familie die hem voorgegaan zijn. Zij zullen hem vragen stellen over hen, die nog in leven zijn.
Hierna zullen de engelen de ziel van de ene hemel naar de andere dragen tot ze Allah bereikt hebben. Vervolgens keert de ziel terug naar de aarde en zal al hetgeen er met zijn lichaam gebeurt kunnen waarnemen. Indien de ziel zuiver is, zal hij de mensen toeroepen hem snel te begraven om de heerlijkheid die hem te wachten staat.
De zondige ziel echter zal wensen dat hij niet begraven wordt om het slechte dat hem te wachten staat. De mensen zullen deze zielen niet horen. Als hij begraven is komen twee engelen naar hem toe. Zij laten hem zitten en vragen hem: ‘Wie is jouw heer?’ Als het een goede ziel is zal hij antwoorden: ‘Mijn heer is Allah.’ Daarna vragen ze hem: ‘Wat is jouw godsdienst?’ Hij zal antwoorden: ‘Mijn godsdienst is Islam.’ Vervolgens vragen ze hem: ‘Wie is deze man, die onder u was gestuurd?’ Hij zal antwoorden: ‘De boodschapper van Allah.’ Dan vragen ze hem: ‘Hoe ben je deze dingen te weten gekomen?’ Hij zal antwoorden: ‘Ik las het boek van Allah, geloofde erin en verklaarde dat het waar was.’ Hierna zal de ziel in een onbeschrijflijk genot verblijven en wensen dat het Laatste Uur spoedig aanbreekt, om de grote beloning die hem te wachten staat.
Maar als de ziel slecht was zal hij op de vraag wie zijn heer is antwoorden: ‘Spijtig. Spijtig, ik weet het niet.’ Hierna zal hij in geweldige marteling verblijven en wensen dat het Laatste Uur niet zal aanbreken om wat hem aan bestraffing te wachten staat. Over zijn soortgenoten zegt Allah: ‘De poorten van de hemel zullen niet worden geopend, noch zullen zij in het paradijs komen totdat een kameel door het oog van de naald gaat.’”
Dat van die kameel staat ook in de Bijbel, Mattheüs zoveel. In Marcus schijnt de anekdote ook te worden opgedist. Maar daar wordt vermoedelijk een andere naald bedoeld. Met een naald kunnen wij wij ook een klein poortje terzijde van de grote stadspoort aanduiden. Dat is voor een kameel misschien wel moeilijk, maar met een beetje duwen en trekken moet het wel lukken. Vooral wanneer de kameel de rijkdommen die hem op de rug waren gebonden worden afgenomen. In het bijbelboek Mattheüs wordt het de rijkaard ontzegd, de toegang tot de hemelpoort. In de Koran aan alle slechte mensen. En laten we die naald dan maar gewoon letterlijk nemen.
Even later geschiedt het wonder toch en belt Goedemiddag mij persoonlijk terug. Ik vertel hem dat ik niets van de dood van K. op internet kon terugvinden, geen spoor. Wonderlijk. Doorgaans leidt een dode in een cel tenminste tot een persbericht. Deze dode is wel heel erg stil gebleven. Daar moet bijna wel iets meer aan de hand zijn. De doofpot nietwaar. Maar daar wil Goedemiddag niet van horen. Hij wil alleen graag een korte verklaring namens de collega’s voorlezen: ‘Wij hebben geen bemoeienis met de cliënt gehad voor zijn overlijden. We kunnen u dus niets over hem vertellen. Wij wensen u veel succes met het schrijven van uw gedicht.’ Dat staat dan al in de steigers.
Vrijdagochtend, St. Barbara, harde wind tegen. Het regent niet. De uitvaartleider groet vriendelijk. Dezelfde van vorige keer. En de keer daarvoor. Waarom beklijft zijn naam niet? Zachtaardige man. Twee nieuwe dragers. Er zit verjonging in de ploeg. Vanmorgen heb op het nippertje besloten om de twee mooiste stukken van de laatste driedubbel-cd van Keith Jarrett, mooi toepasselijk ‘Testament’ geheten, gisteren gekocht, nog niet eens in zijn totaliteit beluisterd, bij me te steken. De mooiste stukken, daar bedoel ik mee, de stukken die het treurigst klinken. Ook daar kreunt en zingt de pianist af en toe wat bij, op de achtergrond, wat de terloopsheid van de compositie lijkt te bevestigen. Helemaal geen muziek is ook weer zo niks, vinden wij. Zou eigenlijk zo horen. Ik heb eens in een platenzaak met wereldmuziek gevraagd naar Marokkaanse rouwmuziek. Ik werd nog net niet uitgelachen. Muziek draaien op een begrafenis? De jongens keken me ongelovig aan. Doe je niet. Had ik niks meegenomen, dan luisterden we naar het Air van Bach, de Herfst van Vivaldi – dat lijkt dan allemaal weer zo katholiek.
De uitvaartleider vindt het prima. Hij had vanmorgen ook aan muziek gedacht, maar met die gedachte niets kunnen aanvangen. Meneer Degenkamp komt aanbenen. Hij draagt het soort krijtstreeppak waarin de heer Scheringa zich aan het volk vertoont. De lijkwagen arriveert, en even later ook Van Bokhoven, in de nieuwe witte dienstauto, in het gezelschap van chef Kiewik. Tegelijkertijd arriveert de advocaat van de overledene. Die heeft hem tamelijk goed gekend. Voorzover hij zich liet kennen. Zwijgzaam type, wilde niet veel vertellen. Lang in Spanje gewoond, vrouw, kind gekregen, daar moest hij nog een majeure straf uitzitten. Vrouw en kind ook in Spanje niet gevonden. Er is nooit om uitlevering gevraagd. Terwijl hij echt heel vaak vastzat. Hij omschreef zichzelf als een recreatieve gebruiker, geen junk. Het is niet helemaal zeker of hij werkelijk heet zoals hij zich noemde.
Een mevrouw van de Commissie van toezicht van het Huis van Bewaring in de Havenstraat voegt zich aarzelend bij het gezelschapje. Vraagt zich af of zij zich heeft vergist. In datum of tijd. De lokatie. Ze heeft een paar bloemen bij zich, de stelen gewikkeld in aluminiumfolie. Zij weet dat het om een natuurlijke dood gaat. ’s Morgens, bij de eerste ronde, was hij nog helemaal goed. Bij de tweede ronde, begin van de middag, was hij plotseling dood. Ze hebben nog geprobeerd hem te reanimeren. Dat is standaard. Gewoon de procedure. Dat je later geen verwijten krijgt. En ja, de doodsoorzaak is onderzocht. Hij was gewoon versleten, helemaal op. Een hartspier werkte al niet meer. Eigenlijk een wonder dat hij nog leefde, voor men hem vond. Hij had maar een paar dagen gezeten, daar. Mevrouw Toezicht windt zich op dat er helemaal geen geestelijk verzorger zich over het slachtoffer ontfermde. Waar hebben we die geestelijke verzorgers anders voor? Er is immers een imam, die had moeten komen.
Om half elf treden we binnen. Keith Jarrett is maar vast begonnen. Bijna terloops bouwt hij een melodie op. Degenkamp draait, daarvoor door mij gewaarschuwd, de muziek ruim op tijd weg, opdat het stormachtige applaus dat na iedere improvisatie opklinkt, niet door de aula zal schallen. Ik sta op, leid het gedicht kort in en spreek.
In Memoriam K. E.
Vandaag is het mijn taak een kameel
door het oog van een naald te doen gaan.
Vandaag is mijn taak. Hier is je kameel,
en dit is de naald, en hier is het oog.Begin maar. Aan jou de taak.
Als je haakt naar de grote beloning
die je te wachten staat. De naald vond jou
wel, met onmiddellijk resultaat.De hemelpoort, maar spijtig, spijtig
de deur viel telkens weer dicht. Waar
is het wachten nog op? Bestijg je kameel.Zet je schrap. Je kunt het, ik weet dat,
je bent mij verplicht. Ik maak je steeds
kleiner. En kleiner. Nog kleiner. Ontsnap.
Keith Jarrett neemt over. Van Bokhoven hoest, achter mij. Ik zit alleen, op rechts, ik zit altijd op rechts, dit gaat vanzelf, op het voorste bankje. Achter mij Van Bokhoven en Kiewik. Op links de advocaat en mevrouw Toezicht, die bij binnenkomst haar bloemen op de kist heeft gelegd. Die hebben elkaar wel gevonden.
Ernstig en bedachtzaam drinken we onze koffie, als het wegbrengen van de kist is gelukt, ieder zijn schepje zand heeft geworpen, behoudens mevrouw Toezicht, die in lichaamstaal zeer duidelijk uitbeeldt dat ze daar niets van moet hebben, schepje zand, het denkbeeld is haar kennelijk een gruwel.
De advocaat wil die cd van meneer Jarrett ook graag hebben. Fijne muziek. Ook het vers kan op instemming rekenen, zeker nadat ik heb uitgelegd dat u de kameel en het oog van de naald wellicht uit de Bijbel herkende, maar dat dit verhaal toch ook in de Koran voorkomt. Ik vertel wat het allemaal betekent. Dat het erg mooi is, hoe dit allemaal wordt gedaan, weten Advocaat en Toezicht eendrachtig. Zo is het precies. Meneer Degenkamp klaagt dat er dit jaar vooralsnog alleen al in Amsterdam drieduizend mensen minder zijn gestorven dan in een vergelijkbaar jaar. Vorige week heeft hij niet één uitvaart gehad. Het wachten is op de Mexicaanse griep. Ik word gratis door de wind naar huis geblazen.
© voor gedicht en verslag F.Starik