Eenzame uitvaart nummer 105
I.M. H. O. N.
3 juni 1943, Paramaribo † 2 januari 2009 Amsterdam
maandag 19 januari 2009, 10 uur, begraafplaats Vredenhof, Amsterdam
dichter van dienst: Neeltje Maria Min
De heer N. is gevonden in de Saffierstraat, Amsterdam-Zuid. Op 2 januari is de politie zijn huis binnengetreden om zijn overlijden vast te stellen. Hij heeft dan al twee à drie weken dood in zijn woning gelegen. Maar op 2 januari wordt dat opgeschreven, zo kiest men een datum. De dag dat men constateerde.
Er is een broer in Suriname, die niet te traceren blijkt, er zijn twee adressen van achterneven gevonden, die reageren niet. Als Mahmood de uitvaart meldt, is de woning nog niet door de Dienst bezocht. Hij hoopt dat hij daar nog voor de uitvaart aan toe zal komen. Het is erg druk, klaagt hij.
Maandagochtend. Vier graden, 9.37 uur, lees ik ter hoogte van advocatenkantoor Kennedy & Van der Laan op de Haarlemmerweg op een display, vertraag mijn pas. Kennedy zonder Van der Laan, sinds hij tot minister is beroepen. Ik zie de lijkwagen de begraafplaats oprijden. We zijn er vroeg bij vandaag. Ik tref Ali Mahmood en Neeltje Maria Min al in de wachtkamer van Vredenhof aan. Er is een forse hap uit de ruimte verdwenen: een vierkante kamer is erin verschenen. Ik trek mijn wenkbrauwen hoog op. Het blijkt een invalidentoilet te betreffen. ‘Dat is verplicht,’ zegt de beheerder van de begraafplaats berustend. We overleggen over de muziekkeuze. Ik heb geen muziek uitgezocht, nu mag ik in een beduimeld boekje bladeren, ik weet het niet. De beheerder beveelt de drieslag licht-klassiek aan. ‘Doe maar.’ De uitvaartleider schudt ons allemaal de hand. Hij wil graag precies weten hoe de dichter heet. ‘Min,’ zegt Neel. Dat vindt de uitvaartleider niet genoeg. ‘Neeltje, Maria, Min,’ merkt hij dan uit zichzelf op, ‘Heeft u er bezwaar tegen als ik u zo noem? U bent nog heel beroemd, wist u dat?’ Neel haalt haar schouders op, verschikt wat aan haar shawl, schudt haar haren los, zucht, stopt haar handen in de zakken van haar jas en haalt ze er weer uit. ‘Ach ja,’ zegt ze.
Mahmood vertelt dat er vanmorgen toch telefonisch contact geweest is met een nichtje van meneer N., misschien gaat zij nog komen, en wellicht zal het haar lukken om nog een tweede familielid te waarschuwen. We wachten, maar we wachten niet heel lang: de uitvaartleider heeft een volgende uitvaart om elf uur, de dragers zijn ook niet heel erg lang gehuurd.
We betreden de aula op de gevoelvolle pianoklanken van Liebestraum, Liszt, als ik me niet vergis. Dan treedt de uitvaartleider naar voren en vertelt dat we bijeengekomen zijn om de heer N. te herdenken met woorden en muziek. ‘Dan geef ik graag het woord aan Neeltje Maria Min.’ Ze treedt naar voren, zet haar leesbril op en leest haar gedicht op besliste toon voor.
voor H. O. N.
niet verdronken, niet vermoord
geen handen en voeten doorboord
niet door het hoofd geschoten
het onverdroten twaalf uur slaan
niet gehoord want toen al doodvan mijn geboorte tot
die onbekende dag
waarop u stierf
waren wij tijdgenoten
maar uw naam
H. N.
heeft nooit tussen
die van mijn vrienden
in mijn agenda gestaanik wist niet dat u leefde
toen u nog leefde
ik heb u gemistnu zijn uw ogen gesloten
uw lippen
uw kist
© Neeltje Maria Min
De Peer Gynt Suite van Edvard Grieg klinkt op. Achter in het zaaltje klinkt rumoer, een deur gaat open, een meisje komt haastig binnenlopen, beent recht op de kist af en begint luidkeels te snikken. Ze zal een jaar of zestien wezen. ‘Ik wist het niet,’ herhaalt ze enige malen, en ook: ‘O, wat erg.’ De uitvaartleider komt naar haar toegelopen. Hij geeft haar een hand en zegt: ‘Gecondoleerd met uw verlies.’ Kijkt hulpeloos naar Ali Mahmood om, die staat ook op, geeft haar eveneens een hand en legt kort uit hoe we tot hier gekomen zijn. Er zijn de negende al brieven verstuurd. ‘Ik kreeg die brief pas vrijdag,’ zegt ze. ‘En ik zag hem pas na vier uur. Toen was het al te laat om nog te bellen.’
‘Maar vanochtend niet,’ riposteert Mahmood. ‘U had vanmorgen kunnen bellen.’
‘Het was mijn oom,’ antwoordt ze.
‘Ik stel voor dat we het laatste muziekstuk gaan draaien en de uitvaart vervolgen,’ beslist de uitvaartleider. Het laatste muziekstuk klinkt op, maar ik vergeet naar de muziek te luisteren. Alle aandacht is gericht op het snikkende nichtje. Ze blijft dicht bij de kist staan, gaat dan toch zitten. De beheerder schuift de gordijnen open, opent de dubbele deur, waarachter de dragers klaarstaan. De uitvaartleider wenkt ons te gaan staan. De beheerder zet de kaarsen opzij en terwijl hij de kandelaars verplaatst, blaast hij de kaarsen uit.
Buiten regent het, alsof het van plan is om nog heel lang door te gaan met regenen. We volgen op enige afstand van de kist, waarachter het meisje alleen aanloopt. Iedereen zwijgt. We volgen het plaatsen van de kist, we vormen weer een groep, nemen haar op in ons midden. Ze vraagt of ze nog iemand mag bellen. Dat mag. Er is een andere oom onderweg naar de begraafplaats. Hij schijnt nu in de buurt van het Centraal Station te zijn. Of we nog even kunnen wachten. ‘De kist moet dalen, dat moet echt,’ beslist de uitvaartleider. Hij noemt nog eens de naam van de overledene, zegt dat we zijn lichaam aan de aarde overgeven, waaruit wij ook afkomstig zijn. Stof tot stof. De kist zakt, niet heel erg diep. De uitvaartleider vraagt of we nog iets kunnen doen, of zij nog iets wil zeggen, misschien een schepje zand werpen? Dat wil het nichtje graag. Ze gooit drie, vier scheppen zand de kuil in. Wij volgen, ieder een bescheiden schepje. ‘Dan mag ik u nu een kopje koffie aanbieden,’ vindt de uitvaartleider. We buigen naar de kuil, lopen langzaam naar de koffiekamer. Het nichtje wil nog even op haar oom wachten, hier, en blijft alleen achter, belt nog eens, komt even later dan toch vlug achter ons aan gelopen. Ik stel me voor, geef haar een hand, deel met mijn andere hand een bemoedigend klopje op haar arm uit, wijs de dichter van dienst aan. ‘O ja.’ Ze vertelt dat de andere oom nog altijd onderweg is. Hij zal dadelijk wel komen. Dat denken wij ook.
Over de oom die we zojuist hebben weggebracht weet ze dat hij bij een bank werkte, altijd alleen, en altijd werken. Vorig jaar oktober heeft ze hem nog gezien, ja, toen werkte hij nog, ofschoon hij de pensioengerechtigde leeftijd reeds bereikt moest hebben. We proberen allemaal uit te rekenen wanneer zijn pensioen moet hebben aangevangen. Maar wij weten niet of met vorig jaar eigenlijk eervorig jaar bedoeld wordt, het nieuwe jaar is nog maar net begonnen. ‘Hij werkte, altijd,’ herhaalt het nichtje koppig. Goed. Of ze misschien een kopje koffie wil. Dat wil ze niet. Ze tovert een blikje Red Bull uit haar tas tevoorschijn. Sissend laat het lipje los. Ze heeft gelijk. Het is zeldzaam smerige koffie, alsof die eergisteren al gezet is en gisteren ook al eens werd opgewarmd, en daarna nog een tijd vergeten werd, vergeten om de koffie weer uit te zetten.
Dan arriveert de andere oom, ernstig, kalm. Hij informeert hoe de zaken ervoor staan. Of ze de woning kunnen bezoeken. ‘U moet mij maar bellen, ik heb de sleutel op kantoor, dan kunnen we een afspraak maken,’ stelt Mahmood voor. ‘Dan kunt u nu eerst rustig afscheid nemen van uw oom.’ Hij adviseert om er eerst maar eens rustig over na te denken. Er is wat geld, maar het huis is erg vol, dat moet je dan allemaal ook gaan opruimen, misschien is het verstandiger om de erfenis te verwerpen. Dan komt de Dienst Domeinen ophalen wat er nog waarde is en wordt de rest in vuilcontainers weggevoerd, klaar. Daar moet je over nadenken. Maar niet nu. Oom knikt, neemt zijn nichtje mee terug naar buiten. Ze gaan samen het graf bezoeken. Niemand hoeft een tweede kopje koffie. Ik ga met Neel een beter kopje koffie drinken, op het pleintje, bij het café dat vroeger Tramlijn Begeerte werd genoemd. Langzaam lopen we door de regen. Vroeger was alles beter.
© voor het verslag: F. Starik