Maandag 6 februari 2023, 10.00 uur
begraafplaats St. Barbara, Amsterdam
Dichter van dienst: Daniël Vis
Auteur verslag: Joris van Casteren
Nisi Dominus
In café Pollux aan de Prins Hendrikkade, waar meneer V. vroeger naar verluidt nog wel eens kwam, kennen ze hem allang niet meer. De naam zegt de vaste gasten niets, ook de barman schudt het hoofd.
Mismoedig loop ik terug naar de woning, aan de Grote Wittenburgerstraat, op een van de oostelijke eilanden, waar berooide Amsterdamse bootwerkers in tochtige krotten bivakkeerden.
Ruim tien jaar heeft meneer V. er gewoond, op de bescheiden benedenverdieping van een weinig fantasievol nieuwbouwcomplex uit de jaren tachtig. Daarvoor woonde hij in de Blankenstraat, verderop in de Czaar Peterbuurt. Volgens de schaarse informatie die mij heeft bereikt is hij in 1952 in de Wieringermeerpolder geboren.
Ik ben niet in het huis geweest, toen medewerkers van Team Uitvaarten van de gemeente Amsterdam naar binnen gingen dachten ze niet dat het op een eenzame uitvaart zou uitdraaien. Ze hadden vernomen dat meneer V. op 24 januari in het ziekenhuis was overleden, hij lag geen weken dood in huis dus zou er toch wel iemand zijn gevonden.
De medewerkers konden er hun kont niet keren, zo vol stond het met dozen en aanverwante troep. Ik kreeg foto’s doorgestuurd: ravage alom. Het is onduidelijk waar meneer V. sliep, een bed lijkt niet aanwezig.
De keuken is een smeerboel. Een wonder dat de oprukkende rommel niet in brand vloog als meneer V. een van de vieze pannetjes met inmiddels bedorven inhoud verwarmde op z’n fornuisje.
Slechts in de glazen vitrinekasten in de woonkamer, gevuld met zorgvuldig gerangschikte speelgoedauto’s, dikwijls nog in verpakking, heerst iets van orde. Dit miniatuurmuseum van motorisering moet hij als een parel hebben gekoesterd.
Afgaande op de inboedel interesseerde meneer V. zich exclusief voor blik. Boeken en tijdschriften die ik in de grandioze troep zie ronddrijven gaan over voertuigen en transport. Ingelijste posters aan de muren tonen sportwagens uit de tijd dat meneer V. een jongetje was.
Buiten aan de straat, in het verlengde van de postzegelgrote achtertuin die hij als opslagplaats gebruikte, prijkt zijn grote trots: een antieke Saab 900, lichtpaars van kleur. Blinkend in de februarizon wacht hij geduldig op de baas die nooit meer komt.
*
De bovenbuurman is thuis, hij is ongeveer zo oud als meneer V. en minstens zo eenzaam want net als hij ongetrouwd en kinderloos. Ik mag binnenkomen, een natuurfilm over luipaarden in Afrika gaat op pauze.
Dat z’n onderbuurman is overleden komt als een verrassing, het grijpt hem aan. ‘Verschrikkelijk, ik wist van niks.’ Op 7 januari is meneer V. met de ambulance naar het ziekenhuis gebracht, de bovenbuurman heeft er niets van gemerkt. Op een dag, vreest hij, zal hem hetzelfde overkomen, hij is ook zo iemand die niemand mist.
Meneer V. kwam af en toe bij hem langs, om koffie te drinken. Dat moest altijd hier plaatsvinden want zelf had hij geen koffiezetapparaat en sowieso was er geen ruimte vanwege de troep.
De bovenbuurman, die na een zware longontsteking vorig jaar bijna zelf het loodje legde, vertelde tijdens die bezoekjes met weemoed over zijn baan bij Stork. Hij werkte er in het onderzoekslaboratorium waar bouwmaterialen werden getest.
Meneer V. heeft nooit een echte baan gehad, dat wist de bovenbuurman wel. Hooguit scharrelde hij zo nu en dan wat in de marge. De bovenbuurman zag hem op een keer met bloemen de café’s langsgaan, onder meer bij Pollux.
Na de koffie schonk hij whisky in, waar meneer V. niet zo goed tegen leek te kunnen. Met veel bravoure begon hij dan op te scheppen over vroegere veroveringen.
Met een van hen, een verleidelijke Roemeense, zou hij nog geregeld omgang hebben gehad, al geloofde de bovenbuurman geen snars van dat verhaal. Hij heeft hem nog nooit in het gezelschap van een ander mens gezien, laat staan met een knappe vrouw.
De bovenbuurman sprak graag over Spinoza, van wie hij ‘een aanhanger’ zegt te zijn. Vooral de agnostische elementen in diens gedachtengoed spreken hem aan. Als de bovenbuurman het goed heeft begrepen ging Spinoza uit van een soort almacht binnen de natuur. ‘En als jij in vliegen of konijnen wilt geloven dan is dat ook prima.’ Aan meneer V. waren dergelijke reflecties niet zo besteed, vroeg of laat ging het toch weer over auto’s.
Van de oude Saab maakte hij de laatste jaren volgens de bovenbuurman nog maar weinig gebruik. Z’n zicht ging hard achteruit en hij weigerde naar een dokter te gaan.
Als de bovenbuurman het voertuig hoorde starten ging hij bij het raam staan en zag meneer V. met veel geloei en half over de stoep de straat uit hobbelen. De Saab was nooit lang weg, meneer V. was bang dat een andere auto z’n vaste parkeerplek inpikte.
Jaarlijks moest de Saab naar de garage voor de keuring, de reparaties die daar soms uit voortvloeiden kostten hem een vermogen. Hij at minder om de garagist in delen terug te kunnen betalen. De verwarming deed hij sowieso nooit aan, hoe koud het ook was.
*
Meneer V. was een lieve man, goedmoedig van karakter. Weinig ambitieus en allicht een beetje lui. Misschien, zegt de bovenbuurman, is er ooit iets mis gegaan in z’n bovenkamer, die indruk kreeg hij wel eens.
Over zijn jeugd in de Wieringermeer liet meneer V. geen woord los, toen de bovenbuurman er eens naar vroeg stond hij snel op en verdween naar beneden. Hij droeg een onzichtbaar pantser met zich mee, om die reden waren ze ook nooit echte vrienden geworden; om die reden, vermoedt de bovenbuurman, is meneer V. z’n leven lang nooit echt met iemand verbonden geweest.
Wat ze deelden was een stevige afkeer van de buren links van hen, een getrouwd stel, ook van hun leeftijd. Op tamelijk luide toon heft hij een tirade aan tegen het meedogenloze echtpaar.
Toen hij nog bij Stork werkte klaagden ze al over hem, omdat hij de televisie te hard zou hebben staan. De minder nette meneer V. werd door hen als een regelrechte plaag ervaren, keer op keer deden ze bij de wijkagent en ten slotte zelfs bij de gemeentelijke gezondheidsdienst hun beklag.
Het leidde er onder meer toe dat meneer V. de winterbanden van z’n Saab moest weghalen uit het achtertuintje. Het was er ook wel een kolerezooi, geeft de bovenbuurman toe, maar het had ook anders aangepakt kunnen worden.
Omdat de buren muizen signaleerden stond hygiënisch woningtoezicht op een dag bij hem aan de deur. Meneer V. weigerde hen toegang, hij schakelde z’n bel uit en deed voor niemand nog open. Volgens de bovenbuurman was hij doodsbenauwd dat ze hem uit huis haalden en afvoerden naar een of andere instelling.
Feitelijk leefde hij in een constante paniek over dreigende uitzetting. De stress die dat opleverde zou hem best eens fataal geworden kunnen zijn, zegt de bovenbuurman. Meneer V. had al eens een apparaatje aangeschaft om z’n bloeddruk in de gaten te houden. Eerst werkte het niet omdat hij, constateerde de bovenbuurman, de batterijen er verkeerd om in had gestopt.
Diep triest allemaal, opnieuw krijgen de buren er verbaal stevig van langs. Waar zulk gedrag al niet toe leidt, foetert de bovenbuurman, gewetenloze gluiperds zijn het.
*
Voor de volledigheid klop ik toch even bij ze aan, ze zijn thuis maar doen niet open. Door de deur roept de buurvrouw dat ze alles heeft gehoord, de muren zijn dun. ‘Het is hier heel gehorig.’
Langs de Saab loop ik naar speeltuin Wittenburg, direct achter de woning gelegen. Kinderen rennen joelend rond in fluorescerende hesjes, gesluierde vrouwen houden toezicht.
In het gebouwtje waar ook een peuterspeelzaal is ondergebracht bevindt zich een bescheiden restauratie. Tering, zegt de man achter het buffet als hij verneemt dat meneer V. is overleden.
Hij kende hem eigenlijk helemaal niet maar ervaart het op een bepaalde manier toch als een schok. Meneer V. kwam hier af en toe koffie drinken. Hij sprak over auto’s en leek ondanks het kindergekrijs redelijk op z’n gemak.
De vrijwilliger die hier meestal bedient, een voormalige kickbokser, is er nu niet. Hij gaf meneer V. soms soep of een eenvoudige maaltijd in een bakje mee want het was wel duidelijk dat hij het niet breed had.
In de herfst en de winter bracht de voormalige kickbokser het eten zelf naar de woning, hij klopte aan de achterzijde op de dichtgeplakte ramen. De achterdeur ging een stukje open, hij schrok van de troep in de kamer.
*
Meneer V. lag twee en halve week in het ziekenhuis voor hij de geest gaf. Niemand kwam op bezoek, tegen het verplegend personeel zei hij dat hij geen familie had. Hij zou aan algehele uitputting zijn gestorven, nabestaanden hadden onderzoek kunnen gelasten naar de exacte doodsoorzaak.
Nabestaanden heeft Team Uitvaarten van de gemeente Amsterdam via de zogeheten Basisregistratie Personen (BRP) niet kunnen vinden. Als ik na wat speuren in het stadsarchief op een overlijdensbericht stuit vind ik niettemin de naam van een oudere broer die nog in leven blijkt te zijn.
De broer, een agrariër uit Schagen, is niet aangedaan, hij hield rekening met deze tijding. Naar de uitvaart gaat hij niet, twintig jaar geleden zagen ze elkaar voor het laatst, op de begrafenis van hun moeder. De vader, ook een boer, was toen al enkele jaren dood.
Op een boerderij bij Slootdorp in de Wieringermeerpolder groeiden ze op, samen met een zus die niet meer leeft. Meneer V. had een brommer en op een dag, hij was een jaar of achttien, wilde hij het erf afrijden toen hij werd aangereden door een snelheidsovertreder. Met een ernstige schedelbasisfractuur belandde hij in het ziekenhuis.
Meneer V. maakte zijn studie niet af, volgens de broer was hij verbitterd dat hij de boerderij niet over mocht nemen, die ging naar hem. Het leidde tot spanningen, meneer V. wilde niets meer weten van het boerenleven, hij vertrok naar Amsterdam.
Na het overlijden van de vader kon de moeder wel wat hulp gebruiken, meneer V. was niet beschikbaar, liever reed hij in een oude deux chevaux door Frankrijk. Als hij langskwam stak hij geen vinger uit, hij gedroeg zich als een hooghartige student, zegt de broer. Even het gras maaien of je anderszins verdienstelijk maken was er niet bij. Het kwam tot een uitbarsting, daarna zagen ze elkaar nooit meer, elk stug vasthoudend aan het eigen gelijk.
Verder weet de broer niet zoveel te vertellen. Of toch: er is nog een nichtje, dochter van de overleden zus. Die vertelde dat ze haar oom in Amsterdam nog eens was tegengekomen, in een sjieke hotelbar in gezelschap van een knappe vrouw. De Roemeense?
*
Maandagochtend 6 februari komt voor de kapel op begraafplaats Sint Barbara een klassieke Cadillac tot stilstand. Een gelukkige speling van het lot want uitvaartonderneming UZ zet doorgaans een van de moderne Mercedessen als rouwwagen in. Nog eenmaal heeft meneer V., verpakt in eenvoudige kist met daarop een bosje gerbera’s, van zijn hobby kunnen genieten.
De buurman kon niet komen, de in copd omgeslagen longontsteking maakt elke vorm van reizen onmogelijk. In de kapel laat ik onder meer Nisi Dominus van Antonio Vivaldi voor voor meneer V. spelen want het heeft er alleszins de schijn van dat hij zich door de Vader en de rest van de mensheid verlaten heeft gevoeld.
Joris van Casteren.