Eenzame uitvaart nummer 57
I.M. Antoon Johannes Wessel
Dichter van dienst: Erik Lindner
A. Wessel.
Je naambordje hangt nog naast de bel
op een deur recht tegenover een nieuwbouwflat
in een chique straat waar je niet werd uitgezet.
Op jouw etage hangen lakens voor het raam
er staat een wandrek met spullen tegenaan.
Ik zie verfblikken en dozen en flessen.
Ze hebben de gevel net gezandstraald
nieuwe lantarenpalen branden in de straat.
De loodgieter zit nog op de hoek. Twee bulten
in de stoep. Een speeltuin: klimrek glijbaan zandbak
afgedekt met zeil. Een bank met dichtregels erop.
Een stenen tafel met een dam- en ganzenbord.
Ik weet het, meneer Wessel. Dit is gebeurd.
Jij hebt er niets aan als ik het zeg. Je bed
heeft niemand overeind gezet. De muizenpoten
langs je broek kietelden als een meisjeshand.
Ik sta hier tegen een kist te praten terwijl je vocht
tegen schimmel, stank en brand. Je hebt het niet gered.
Zo vaak heb je je spullen verzet. De straat uit gelopen
tot het eind. Langs de winkel in vensterglas en verfwaren.
Naar de supermarkt en weer terug, drie trappen op. Je hebt
de trapleuning vastgepakt en je omhooggetrokken. De tas
met je vrije hand een paar treden hoger gezet. Je adem
ingehouden als er een auto voor de voordeur stopte.
Het verslag van deze uitvaart kunt u teruglezen in het boek Een steek diep
van F. Starik, Uitgeverij Nieuwe Amsterdam 2011.