Eenzame uitvaart nummer 17, Den Haag
begrafenis van J. S., geboren op 19 juni 1934, overleden op 1 september 2009.
Oud Eik en Duinen, Den Haag, 11 september 2009, 8.30 uur
Dichter van dienst: Ruth van Rossum
Dinsdagavond laat pas hoor ik het bericht van Henk van Zuiden op mijn antwoordapparaat: vrijdagochtend 8.30 uur zal J. S. begraven worden. Hij werd geboren op 19 juni 1934 en overleed 1 september 2009 in het ziekenhuis, 75 jaar oud. De heer S. woonde in een hofjeswoning in Den Haag. Hij leidde een teruggetrokken leven. Het huis was ernstig verwaarloosd. De gemeente heeft kunnen achterhalen dat hij één keer getrouwd was. Het huwelijk werd na korte tijd weer ontbonden. Zijn vrouw had een dochter uit een ander huwelijk, zij is op de hoogte gesteld van overlijden en uitvaart maar had geen behoefte om te komen. De heer S. heeft het grootste deel van zijn leven gevaren en schijnt veel vriendinnen te hebben gemaakt. Het is onbekend of hij eigen kinderen had.
Als ik vrijdagochtend 11 september in zonnig beginnend herfstweer aankom op Oud Eik en Duinen, met gedicht, muziek en boeketje herfstbloemen, is Henk er al. Meteen komt de uitvaartleider zich voorstellen. Hij heet Versluis en vertelt dat J. S. zijn oom is. Eigenlijk had hij vandaag een vrije dag, maar toen hij op het overzicht van uitvaarten van de CUWVO ontdekte dat zijn oom begraven zou worden heeft hij aangegeven dat hij deze uitvaart wilde begeleiden. Versluis is een joviale makkelijk pratende man. Zo horen we veel over de heer S.
J. was zoon van een Scheveningse vrouw. Zij trouwde met “een vreemde” (iemand van buiten Scheveningen) en moest daarom “van het dorp af”. Het huwelijk liep stuk en na de oorlog was het een moeilijke tijd. De zes kinderen werden uit huis gehaald en versnipperd elders ondergebracht. J. is gaan zwerven. Hij was vier jaar bij de Marine en ging daarna in de koopvaardij, waar hij na verloop van tijd hofmeester werd (“en boefie”, zegt Versluis). Zo heeft hij alles van de wereld gezien wat er maar te zien is. Ondertussen maakte hij niet alleen veel vriendinnen maar ook nogal wat kinderen, volgens Versluis 12 of 13. Hij zegt tegen mij: “Hij had een enorm charisma – als hij hier nu stond zou je verliefd op ‘m worden.” J. was ondernemend, een slimme handelaar. Hij kon zó van 100 gulden 1000 maken, maar hij had een groot gat in z’n rechterhand, het geld vloog er doorheen. Hij kon nergens wortelen en scheerde, zo maken we op uit de verhalen, soms ook langs donker gezelschap. Iedereen die nog wat van ‘m moest krijgen is het nu voorgoed kwijt, zegt Versluis met enig cynisme.
Ik laat zien welke muziek ik heb uitgekozen, maar Versluis oordeelt meteen “past helemaal niet bij hem”. Hij heeft uit de eigen collectie muziek uitgekozen. De kist is al binnen en de neef heeft daar afscheid genomen van zijn oom (“je zou ’m niet meer herkennen nu”).
We gaan gedrieën de aula in, naar de voorste rij links. We luisteren eerst naar Morgenstimmung van Edvard Grieg. Dan draag ik het gedicht voor, dat ik maakte zonder alle informatie die we nu hebben. Gelukkig kan het de goedkeuring van Versluis wegdragen, vooral de hand van de moeder en het vrijen in velden vindt hij toepasselijk.
Een hand om te rusten
Een ieder heeft recht op de hand van de moeder
leggend op het voorhoofd van bladgroen de koelte
een zomerbries ademend over bedden in velden
waarop je mag rusten in de hand van de moeder.Een ieder heeft recht op de hand van de geliefde
te vrijen in velden het stof van het koren druppels
op het voorhoofd een lijf om te blijven het bed van
de diepte die kleeft aan de hand van de geliefde.Een ieder heeft recht op de handen van de stilte
liggen in leegte van schuivende wolken de vingers
van nachtlucht te voelen op voorhoofd hun strelen
genezend de zwaarte van jaren te liggen in stilte.Een ieder heeft recht op een hand naar het einde
een streling de nacht in naar de zwarte ruiters als
je niet meer kunt reizen de hand die de sprong leidt
fluisterend dat het goed is de hand naar het einde.
Ik leg gedicht en boeket op de kist. Dan gaat Versluis achter de katheder staan en vertelt ons ontspannen en nuchter, zonder enige postume heiligheid, over het leven van de heer S. Zo dadelijk gaan we het favoriete lied van J. horen: The Banana Boat Song, van Harry Belafonte. Het is een live vertolking dus er zit applaus bij, zegt de neef, maar dat is niet erg, “want iedereen mag wel eens een applausje hebben”. “Als hij daar is waar ik denk dat hij is, heeft z’n moeder op hem staan wachten, en ze heeft hem een flinke pets gegeven en gezegd: zo heb ik het je niet geleerd jongen”. J. was een rusteloze man en Versluis wenst hem toe dat hij nu wel rust heeft gevonden.
Day-o, day-ay-ay-o. Daylight come and me wan’ go home. We luisteren naar Harry Belafonte en kijken hoe de dragers de kist naar buiten tillen. Het graf is vlakbij de aula. Voor het eerst valt me op dat het gat onder de kist is gecamoufleerd met frisse bladeren. Bij het graf draag ik nog een gedicht voor dat ik vond in een oud boek over walvissen: Going Out To Meet The Moon Whales. “Whales, look, / I have not died too young: / I floated out / in the wood boat / I was born in fifty years ago, / when the moon whales were swimming here.”
Henk en ik nemen hartelijk afscheid van Versluis en drinken nog een kop koffie in het koffiehuis naast de begraafplaats. Ook de dragers zitten daar een bakkie te doen tussen deze en de volgende uitvaart.
Haast vrolijk fiets ik naar het werk. Mijn vorige uitvaart was een Chinese illegale man die zich op jonge leeftijd had opgehangen aan een boom in het Zuiderpark, en er was niemand dan Henk en ik. Nu was er zomaar een familielid, die volop kon vertellen over de overledene en die passende muziek meebracht. Het mooie toeval dat dit familielid uitvaartleider is en zo zijn oom als het ware tegen kon komen. Het eerlijke en humoristische verslag van het leven van J. – met de flamboyante maar ook de minder mooie kanten daarvan. Het maakt de heer S. denk ik niets meer uit, maar ik ben blij dat er iemand bij was die hem heeft gekend. Wat triest blijft is dit: een grote familie, veel kinderen – en dan toch zo alleen eindigen.
gedicht en verslag Ruth van Rossum, 2009