Eenzame uitvaart #248
maandag 18 mei 2020, 15.00 uur
begraafplaats St. Barbara, Amsterdam
Dichter van dienst: Gershwin Bonevacia
Drilboren en sloophamers
Meneer S. hield van wandelen, hij deed het elke dag. ’s Ochtends om half acht ging hij de deur uit, op zijn Safety Joggers: schoenen met versterkte neuzen die hij in deurenfabriek van Bruynzeel ook altijd had gedragen, hij bezat er meerdere paren van.
Minstens drie uur was hij onderweg, soms liep hij van zijn woning aan de Spuistraat helemaal naar IJburg en weer terug. Bij het Oosterdok nam hij op een bankje plaats om naar het scheepsverkeer te kijken.
Hij sprak met niemand, mensenschuw en eenzaam als hij was. Uit vrees voor oogcontact droeg hij een zonnebril, zijn blik was naar de grond gericht. Hij oogde niet verwilderd, meneer S. zag er altijd netjes uit.
Op de terugweg deed hij boodschappen, doorgaans in de supermarkt achter het paleis op de Dam. In het keukentje in de krappe woning op de tweede verdieping bereidde hij een maaltijd, meestal iets met vis en groente.
Hij keek een uurtje televisie, in de Tros-kompas kruiste hij van tevoren aan wat hij graag wilde zien, het uitgebreide weerbericht op RTL was favoriet, of draaide een plaat uit zijn lp-collectie. Om negen uur ging hij naar bed.
In oktober 1969 nam meneer S. in Paramaribo de boot naar Amsterdam. Dat was een vlucht, volgens zijn huisarts, een van de weinige mensen met wie hij aan het einde van zijn leven nog wel eens sprak.
In 1954 was meneer S., geboren in het district Nickerie, twintig jaar oud, als afkorter in de schaverij van Bruynzeel Suriname Houtmaatschappij aan de slag gegaan. Een superieur schrijft in een getuigschrift dat hij zijn taken ‘zeer ernstig’ opvatte en de gegeven opdrachten ‘stipt tenuitvoer’ bracht.
Zijn salaris was een paar keer verhoogd, wat hem, naar de Surinaamse maatstaven van destijds, een prima salaris opleverde. Volgens de dokter wekte dit de hebzucht van familieleden op.
Ze vermoedt dat Bruynzeel hem uit de penarie heeft geholpen, zelf kon meneer S., een zeer eenkennige man, zo’n overzeese verandering absoluut niet aan. Eenmaal in Nederland ging hij direct aan de slag op de afdeling paneeldeuren van dezelfde fabrikant die ook een woning voor hem regelde.
Tot aan zijn pensionering, in 1994, is hij op de paneeldeuren-afdeling blijven werken. Onder collega’s stond hij als uiterst verlegen bekend, met hen besprak hij hooguit over schaaftechniek. Van zijn thuissituatie – geen partner, geen kinderen – was niemand op de hoogte.
De woning die Bruynzeel in Amsterdam voor hem regelde was slechts tijdelijk beschikbaar, de adressen die hij vervolgens kreeg aangeboden waren eveneens voor beperkte duur, hoorndol werd meneer S. ervan.
Zijn geluk was groot toen hij in de jaren tachtig voor onbepaalde tijd in de Spuistraat terecht kon, het was een klein hokje maar als man alleen verlangde hij niet veel.
Meneer S. lette goed op zijn gezondheid: hij dronk geen druppel alcohol, aan roken deed hij niet. Hij nam een abonnement op Healthy Magazine en verdiepte zich in de kruidengeneeskunde.
In natuurwinkels schafte hij onder meer gelée royale-tabletten aan, die een hoogwaardige, door jonge bijen geproduceerde voedingsstof schijnen te bevatten, en panax ginseng, een plantenextract dat het geestelijk welzijn zou verhogen.
De kamer aan de Spuistraat was eenvoudig ingericht: een stalen eenpersoonsbed, twee kasten, een hoge en een lage, een stoel en een tafeltje aan het raam. Als hij naar buiten keek zag hij boven de gevels van de huizen aan de overkant de koepel met windwijzer op het paleis.
Aan het tafeltje sorteerde hij de binnenkomende post: belangrijke formulieren van de belastingdienst, het energiebedrijf of de gemeente bewaarde hij in keurige, met touw bijeengebonden stapeltjes in schoenendozen.
Als er zaken gedaan moesten worden die afweken van zijn dagelijkse routine noteerde hij die op de achterzijde van het adresetiket van de Tros-kompas. ‘Koelkast ontdooien’ en ‘ramen lappen’ noteerde hij onder meer.
Bij die werkzaamheden werd hij geholpen door twee studentes, lieve meisjes die op zijn verdieping woonden, op de gang hadden ze hem voorzichtig aangesproken. Ze wasten soms zijn kleren die hij anders naar de wasserette bracht.
Aan de muur boven het stalen bed hing een kalender waar hij afspraken op noteerde, behalve naar de dokter ging hij elke maand naar de kapper, waar ze zijn snor trimden en de volle, grijzende haardos in model werd gebracht.
Eenmaal per jaar liep hij met zijn administratie naar een maatschappelijk dienstverlener aan de Kloveniersburgwal, om met hulp van een deskundige het belastingformulier in te vullen.
Meneer S. deed dat met de grootste zorgvuldigheid: vanwege de lage huur en zijn bescheiden uitgavenpatroon, een uitspatting als op vakantie gaan was aan hem niet besteed, was het bedrag op zijn bankrekening, hij had bij Bruynzeel een prima pensioen opgebouwd, het ton gaan overschrijden.
De maatschappelijk dienstverlener vroeg hem elk jaar weer of hij geen behoefte had aan meer contact. Voor mensen van zijn leeftijd waren er allerlei inloop-activiteiten, hij kon zelfs aanspraak maken op een buddy. Meneer S. schudde het hoofd, hij had er geen behoefte aan.
Zo kabbelde zijn leven voort, goed geolied, met grote regelmaat. Omdat hij niet over een telefoon beschikte, een vervelend apparaat dat zomaar kon gaan rinkelen, kwam hij op verzoek van de dokter in ieder geval eenmaal per maand naar de praktijk.
Om kwart voor acht ’s ochtends, als de dokter kwam aangefietst, stond meneer S. al voor de deur te wachten. Hij was kerngezond, de lange wandelingen hield hem fit, de trappen naar zijn verdieping nam hij met gemak, ook toen hij de tachtig was gepasseerd.
Wel diende er af en toe een routine-onderzoekje plaats te vinden. Daar kreeg hij dan een brief over, die met de huisarts zorgvuldig werd besproken. Als er voor zo’n onderzoek iemand mee moest, dat wilden ze soms, verklaarde de dokter zich bereid want meneer S. had verder niemand, dat wilde hij ook niet.
Een jaar geleden veranderde alles, de studenten en andere huurders om hem heen waren vertrokken, alleen meneer S. wilde niet gaan. De eigenaar, een grote vastgoed-onderneming, ging het pand verbouwen, het geheel werd een complex met high-end appartementen. Behalve de gevel moest alles worden afgebroken en weer opgebouwd.
De beheerder had gevraagd of meneer S. tijdelijk elders zou willen wonen, dat kon hij regelen. Dat wilde meneer S. beslist niet, dan wachtte hij de verbouwing liever af. Het was sowieso de bedoeling, zei de beheerder, dat hij naar beneden zou verhuizen, als de eerste verdieping klaar was.
Tijdens de belastingaangifte, maart 2019, sprak meneer S. de hoop uit dat het mee zou gaan vallen, helaas bleek dat niet het geval te zijn. De chaotische buitenwereld, altijd succesvol door hem op afstand gehouden, drong bijna een jaar lang oorverdovend zijn bescheiden domein binnen.
Drilboren en sloophamers kwamen er aan te pas, slijptollen en zaagmachines. Om aan de bouwwoede te ontsnappen verlengde meneer S. zijn wandelingen, als hij ‘s middags terugkeerde schoof hij een stevige balk achter de deur. Hij stopte zijn spullen alvast in dozen, voor als de verhuizing kwam.
De woning vervuilde, de studentes konden hem niet meer helpen. Aan een muis in de woning was hij wel gewend, nu kwamen er ook ratten. De begane grond lag open, van de straat kropen de beesten ’s nachts door de open muren bij hem naar binnen.
Bij de dokter klaagde hij over stress. De werklieden klopten geregeld bij hem aan, dan stond hij veel te haastig op en werd het licht in zijn hoofd. Op een keer viel hij flauw bij de deur, zo in de armen van een elektricien, die een ambulance belde.
De beheerder kwam regelmatig langs, om de voortgang van de verbouwing te bekijken. Bij het uitbreken van de corona-crisis, de werkzaamheden gingen in afgeslankte vorm door, kon hij minder vaak komen.
Begin april viel het de werklieden op dat het met name op de tweede verdieping erg begon te stinken, ze dachten dat er ergens een ontluchter van de riolering openstond en besteedden er geen aandacht aan.
De beheerder had aan de aannemer gevraagd of zijn werklui in ieder geval eenmaal per week wilde kijken hoe het ervoor stond met meneer S., een verzoek dat kennelijk niet goed over was gekomen.
Op 6 mei kwam de beheerder na lange tijd weer eens kijken, de eerste verdieping was al bijna klaar. Voor de deur van meneer S. zag hij dikke vliegen liggen, het rook bepaald niet fris. Hij bonsde op de deur, geen gehoor.
De beheerder had een mini-camera op zak, om in leidingen te kunnen kijken. Hij liet een timmerman een gaatje boren en duwde het apparaat naar binnen. Hij keek op de monitor en zag meneer S., of wat er van hem over was, roerloos liggen op zijn brits.
Begraafplaats Sint Barbara, een maandag. De maatschappelijk dienstverlener is gekomen, een van de mensen die ik sprak om een beeld te krijgen van het stille leven van meneer S.
Het was haar opgevallen dat hij in maart niet met zijn belastingformulier was langsgekomen. Dat hij is overleden, ze hoort het van mij, grijpt haar aan; hij maakte altijd zo’n vitale indruk op haar.
Meneer S. is 85 geworden, hij is nooit naar Suriname terug geweest. Behalve de koffer waarmee hij in 1969 op de boot stapte en een paar officiële documenten is er in de woning niets teruggevonden dat aan zijn geboorteland herinnert: geen brieven, geen foto-albums.
In 2009 heeft meneer S. bij de notaris een testament laten opstellen, de executeur heeft het opgevraagd, waarin staat wat er met de anderhalve ton op zijn rekening moet gaan gebeuren.
Ik laat Schubert, Fauré en tot slot Danzas Españolas van Granados voor hem spelen. Aan het graf, meneer S. had een uitstekende uitvaartpolis en ligt dus in een mooie kist, merk ik iets op over afzondering die hij nu hopelijk voorgoed heeft gevonden maar mijn woorden gaan verloren in het geluid van een passerende trein.
Joris van Casteren