Eenzame uitvaart #235
maandag 24 december 2018, 12.00 uur
begraafplaats St. Barbara, Amsterdam
dichter van dienst: Maria Barnas
Bij de dood van Martin van D. (10-5-1961 – 16-12-2018)
Een week voor kerst ben ik in de woning. Bert Kiewik, coördinator van het Team Rampendienst, Uitvaarten en Pension (TRUP) van de gemeente Amsterdam, heeft de deur voor mij opengemaakt. Het betreft een tamelijk vervuild benedenhuis aan de Blankenstraat.
We staan in de morsige keuken. Martins kunstgebit ligt op het aanrecht, naast een fles Grand Marnier. Zes weken geleden ging hij hier onderuit, de buren hoorden een dreun.
Op de vloer ligt een paar wegwerphandschoenen. ‘Van de ambulancemensen,’ zegt Kiewik. Bij reanimatie moet een los kunstgebit uit. Zodoende, denkt Kiewik, is het op het aanrecht beland.
Zonder kunstgebit brachten ze Martin naar het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis (OLVG), waar hij vanwege een uitgezaaide vorm van slokdarmkanker al vaker had verbleven.
In het OLVG konden ze niets meer voor hem doen. Dus ging hij door naar Kuria, een sterfhuis aan het Valeriusplein. Ruim vijf weken lag hij daar. Op zondag 16 december was hij dood, 57 jaar oud.
Op het bed in de slaapkamer staan zakken en dozen. Martin sliep in de woonkamer, op een comfortabel luchtmatras. Exportbier in halveliterblikken binnen handbereik. Steviger geschut – whisky, wodka, likeuren – in een buffetkast om de hoek.
Hij komt uit Assen. Zijn twee broers, door TRUP eergisteren van het overlijden op de hoogte gesteld, wonen er nog. Ze willen niets met Martin te maken hebben, dood of levend. Onduidelijk is waarom. ‘Daar vragen wij verder niet op door,’ zegt Kiewik.
Martin deed de havo en daarna de middelbare horecaschool. In 1982 ging hij in Amsterdam als barman aan de slag, hij werkte in café’s en bij een bowlingbaan.
In de jaren negentig was hij kok op cruiseschepen en ober in wintersportgebieden. ‘Ik ontving gasten bij binnenkomst, begeleidde en adviseerde ze bij hun menukeuze,’ schrijft hij in een cv, dat ik aantref in een van de dozen. ‘Ook was het mijn taak het de gasten zo plezierig mogelijk te maken door een goede service te verlenen.’
Hij heeft nog in een poffertjeskraam gestaan en was hoofdbarkeeper bij Novotel. Als kelner werkte hij onder meer voor Marriot, Hilton en Amstel Hotel. ‘Ik besprak het menu met de chef kok, bestelde nieuwe menukaarten en onderhield contact met toeleveranciers.’ In 1990 was hij restaurantmanager bij Cock Hotels, een keten die niet meer bestaat.
In de zomer van 2010 kwamen er bultjes in zijn oksel. In het najaar waren het ‘halve kippeneieren’ geworden, lees ik in een handgeschreven verslag, afkomstig uit een andere doos.
‘Ik besloot naar mijn apotheek om de hoek te gaan om eens te informeren of er reden tot zorg was.’ De apotheker zei dat het opgezette klieren waren. Hij kreeg een zalfje mee dat hij om de dag op de bulten moest smeren. ‘Op mijn vraag of het niet verstandig zou zijn met mijn huisarts te overleggen vertelde hij mij dat die mij waarschijnlijk hetzelfde zou zeggen.’
In de winter ging hij op dieet. Hij woog honderd kilo, het ergerde hem dat hij tijdens het douchen, schrijft hij, zijn geslachtsdeel niet meer kon zien. Het dieet verliep voorspoedig: een half jaar later was er bijna twintig kilo af.
Op 10 mei 2011 werd hij vijftig. Voor zijn verjaardag deed hij zichzelf ‘een volledig medisch onderzoek’ cadeau. ‘Zoals verwacht perfect gezond,’ lees ik in het verslag. Hij rookte een pakje per dag in die tijd. In 2015 zwoer hij het roken af, ‘omdat iedere sigaret zowel pijn als bloed met zich meebracht’.
Een zware griep velde hem in januari 2016. De huisarts liet bloed bij hem afnemen. ‘Waar hangt de camera?’ vroeg hij toen ze meedeelde dat er kanker was geconstateerd.
In OLVG en AMC werd nog het een en ander geprobeerd. ‘Als blijkt dat het toch fatale vormen begint aan te nemen kunt u het laten gaan, ik wens dan zoveel tijd als mij rest tussen de eigen vier wanden te verbrengen,’ aldus het verslag, dat misschien ook als wilsbeschikking is bedoeld.
‘Ik ben een tevreden mens,’ vervolgt hij. ‘Heb mijns inziens een bevredigend leven in goede gezondheid geleid en wil niets nodeloos uitrekken voor een paar maanden of zelfs jaren.’ En: ‘Alle bruikbare delen, organen en wat dies meer zij stel ik ter beschikking aan het AMC of ieder ander ziekenhuis dat er iets mee kan.’
Terwijl hij tussen de vier muren van de huiskamer langzaam ten onder ging vocht hij vanaf het opblaasmatras een vete uit met KPN, dat hem een jaarabonnement voor televisie en internet had aangesmeerd.
Een monteur was langsgekomen en had een kastje aangesloten, schrijft hij in het verslag. Vervolgens trad er een storing op: niets deed het nog. Wekenlang moet hij er zoet mee zijn geweest, het abonnement opzeggen lukte niet.
In het OLVG, waar vergeefs nog een behandeling op hem was uitgeprobeerd, had hij op de zevende verdieping een afgeschreven stoel zien staan. ‘De vraagprijs van drieduizend euro die ik doorkreeg vind ik belachelijk maar ik ben bereid tot tien procent van die prijs te betalen,’ lees ik in het afschrift van een brief die hij aan het ziekenhuis stuurde.
In de krappe achtertuin staat een winkelwagen met kratten bier en een fiets met lekke banden. In een vochtig schuurtje vind ik nog meer dozen: kleding, keukengerei, videobanden.
Op het bureau in de voorkamer staat een oude klok, stilgevallen op vijf over zeven. Er ligt een waterpas bovenop. ‘Misschien wilde hij dat ding repareren,’ zegt Kiewik, die zich verbaast over vier paar zwarte herenschoenen, maat 44, van hetzelfde model dat we in de slaapkamer aantroffen.
Ook op het bureau: vitaminepreparaten, drie chocoladerepen, een bandenplakset van Simson (wilde hij weer fietsen?), een geperforeerd paspoort (lachende Martin), een flesje Maggi, bril, borstel, agenda zonder afspraken.
Op zijn bureaustoel ligt een boek – Lisey’s verhaal van Stephen King – opengeslagen op pagina 126. Het gaat over de weduwe van een schrijver. Na zijn dood, bij het opruimen van zijn werkkamer, stuit ze op geheimzinnige aanwijzingen die hij voor haar heeft achtergelaten.
Ze bladert op pagina 126 door een notitieboekje dat haar man in zijn kontzak droeg en nog de curve van zijn bil vertoont. Afgezien van een cijferreeks lijken de pagina’s onbeschreven. ‘Lisey bladerde ze sneller en sneller door,’ lees ik. ‘Haar zekerheid dat daar iets te vinden was wankelde al, maar toen kwam ze dicht bij het eind bij een bladzijde met één onbegrijpelijk woord: stokrozen.’
Van die stokrozen begrijpt Linsey aanvankelijk niets, maar verderop in het boek komen er antwoorden. Antwoorden die ik nooit zal krijgen. Op de vraag, bijvoorbeeld, of dit het laatste was dat Martin las.
Op maandag 24 december schijnt de zon. In de aula van Sint Barbara laat ik een cellosonate van Ligeti voor hem spelen, daarna It’s all forgotten now van All Bowly, een van de soundtracks van The Shining, de film van Kubrick ik in het schuurtje aantrof op video. Ik eindig met 5 Shots of Whiskey van Hank Williams III, die zingt: ‘So give me 5 shots of whiskey, to help kill the misery and pain, you put me through.’
Tussendoor leest Maria Barnas een gedicht voor. Het heet ‘In de luwte’, de stokrozen en de schoenen komen er in voor. Om half één loop ik met haar achter de kraaien met de kist naar het graf.
Joris van Casteren.
(Verslagen van eenzame uitvaarten worden in opdracht van Stichting De Eenzame Uitvaart geschreven en vallen buiten de verantwoordelijk- en aansprakelijkheid van de aangesloten gemeenten)