Eenzame Uitvaart nummer 84
I.M. J.F. K.,
12 december 1937 Utrecht † 7 oktober 2007 St Lucas Ziekenhuis Amsterdam.
Begraafplaats Vredenhof, donderdag 18 oktober 2007, 9 uur.
Dichter van Dienst: F. Starik
Dinsdagochtend meldt Ali Mahmut, teruggekeerd van vakantie, de uitvaart aan. Mahmut is schaarser dan ooit met zijn informatie. Hij weet het tijdstip van overlijden, dat meldt een ziekenhuis altijd pijnlijk nauwkeurig: 11.03 uur. We hebben een geboortedatum, we weten dat er drie kinderen zijn waarmee hij geen contact onderhield, dat hij ooit getrouwd is geweest, dat er geen testament is, dat er vijf kopjes koffie zijn besteld en een bloemstuk van de Dienst, alsmede drie keer licht klassiek, de muziek.
Meer weten we niet. We weten dat het moeilijk is om Ali Mahmut méér informatie te onttokkelen, dan antwoordt hij het liefst: ‘Dat weet ik niet.’ Daarbij legt hij de nadruk op zijn woord: dat, alsof er een heleboel dingen zijn die we wel weten maar dat toevallig nu net niet. Dat is een proces dat nooit ophoudt. Dat schept een verwachting die nooit wordt ingelost. Hij vindt het niet erg prettig om vragen te moeten beantwoorden. Hij vindt het gauw genoeg. We weten dat Mahmut de dag voor deze melding van vakantie is teruggekeerd, nu ja, vakantie, gewoon thuis, met de familie. ‘Rustig,’ vat hij zijn verlof samen. We weten dat er niemand naar de uitvaart komt, ook Ali Mahmut niet, omdat hij alleen de afdeling bemant, nu Van Bokhoven op vakantie is. Hij sluit zijn telefoontje af met: ‘succes, tot ziens.’ Ik besluit het gedicht zelf te schrijven. Er zijn maar twee dagen tussen melding en uitvaart. Er is zo beschamend weinig te vertellen.
Donderdagochtend. Vanuit mijn raam gezien lijkt het helder. De straat uit fietsend, ontwaar ik een dreigend wolkendek, waaruit het even later inderdaad begint te regenen. Geen paraplu meegenomen. Dom. Maar voor de bui werkelijk in alle hevigheid losbarst bereik ik de begraafplaats. De dragers klonteren samen met de uitvaartleider bij het hek. ‘Daar is de dichter!’ roepen ze vrolijk. Ze hebben er zin in. De uitvaartleider heeft op zijn briefje staan dat er vijf mensen komen. Dat zou me verbazen. De kinderen immers wilden niet. Er schijnt een buurvrouw naar de Dienst gebeld te hebben, maar die kreeg geen gehoor. Mijn gedicht heeft in ieder geval niet op bezoekers gerekend. Als er toch bezoekers komen, zal ik het gedicht niet kunnen voorlezen, denk ik. Daarvoor is het te schraal. Te koud.
Voor de zekerheid wachten we tot vijf over negen. Dan weten we zeker dat er niemand meer zal komen. De dragers verdelen zich over de aula, ook de uitvaartleider gaat zitten. La mère, van Charles Trenet, op piano uitgevoerd door Richard Clayderman. De uitvaartleider blijft zitten. Dan stap ik naar voren, zeg dat we hier bijeengekomen zijn om afscheid te nemen van J.F. K., die bijna zeventig jaar oud geworden is, en stierf in het Sint Lucasziekenhuis, om elf uur drie, op zeven oktober.
De onverschillige dood
Daar ga je, op een grijze morgen,
van de afdeling terminaal naar de afdeling
laatste rustplaats, daar ga je, met je bloemstuk,
in afwezigheid van kinderen, vrienden, familieal was het maar een dominee die ergens
in geloven kon, daar ga je, in je goedkope confectiekist
van spaanderplaat, op de tonen van drie keer licht klassiek
de grijze morgen in geduwd door vier dragersmet een grijze hoed, de uitvaartleider, de beheerder
die aanwijst waar je liggen moet, nog een jaar of tien,
daar, die kuil in, daar ga jezakt met kist en al de aarde in, een schepje zand,
een afgeknepen bloem, dit woedende bericht
van de dichter van dienst, succes, tot ziens.
‘Méditation de Thaïs’ van Massenet klinkt op. Ik ben weer gaan zitten. Niemand hoest. Een van de dragers heeft zijn benen lui voor zich uitgestrekt. Dan zingt Boticelli ‘Time to say goodbye’, komt de beheerder naar voren, zet de deuren open achter het gordijn, dat een grijs licht filtert en als de gordijnen openschuiven, zicht biedt op een kletsnatte begraafplaats. Maar de regen is opgehouden. In de aula staat een rijtje paraplu’s opgesteld, terzijde. De beheerder neemt er een en gaat naar buiten. De dragers zetten zich op het teken van de uitvaartleider naast de kist en rollen naar buiten, waar de uitvaartleider naast de beheerder is gaan staan. Zij gaan voorop, ik volg, alleen, achter de kist aan. We hoeven niet erg ver. De kist wordt geplaatst, zwijgend groeperen we ons om de kist, de dragers blijven staan. Meestal vertrekken ze, met de baar, als eerste richting koffiekamer.
Niemand knijpt een bloem af. De kist daalt. Er klinkt een droge tik. Even lijkt de kist te aarzelen of hij wel dieper wil, maar zakt dan verder. Het groen sluit zich boven de kist. We blijven nog enige tijd zo staan. ‘Dat was het,’ zegt de uitvaartleider dan, de dragers buigen, nemen hun grijze hoed voor de dode af, ik werp als enige een schepje zand. Dan lopen we terug naar de aula. Ik steek de paraplu die ik heb meegenomen uit de aula terug in het rek. Er wordt koffie geschonken. De poedermelk laat zich nauwelijks oplossen. ‘Dat is een lekkere warme bak,’ oordeelt de uitvaartleider, ‘wanneer heb je die gezet?’ De beheerder controleert het apparaat en inderdaad, hij is vergeten het warmhoudplaatje in te schakelen. Niemand hoeft een tweede kopje.
Een van de dragers maakt een opmerking over het tikje, het haperende mechaniek. Dat mag niet. Ook een eenzame uitvaart moet perfect verlopen, vindt hij. ‘Ach,’ relativeert de uitvaartleider, ‘haperen hoort bij techniek.’ De uitvaartleider, die in de buurt van Medemblik woont, prijst de bedrijfszekerheid en het comfort van zijn motormaaier. Een Husqvarna, die van ‘naai elektrisch, spaar uw vrouw.’ Als het gras netjes geschoren is, ziet de tuin er meteen goed uit, vindt hij. Hij heeft nogal een tuin. De beheerder vertelt dat hij laatst met zijn motormaaier bijna de sloot in is gereden. Dat is de uitvaartleider nooit gebeurd.
Hij heeft een maaier waar je achteraan moet lopen. Alleen de VVD-ers bij hem in de buurt hebben er een waar je op kunt zitten. De dragers praten over Verdonk. Tuk op Nederland. Iedereen vindt de naam van de partij ongelukkig gekozen. Rutte wordt gezellig Mark genoemd. Als ik vertrek, de dragers voor hun aanwezigheid bedank, de beheerder voor de heerlijke koffie, roept de uitvaartleider me na: ‘goed gedicht!’ Zo toepasselijk, of helemaal niet toepasselijk.