Eenzame uitvaart nummer 79
Onbekende blanke man, gevonden op 23 mei 2007 nabij Blijburg, geen verdere gegevens bekend.
Begraafplaats St. Barbara, woensdag 27 juni om 10 uur.
Dichter van dienst: Eva Gerlach
De man is gevonden nabij het recreatiestrand, aan de Bert Haanstrakade in het mooie nieuwe stadsdeel IJburg. Politie heeft advertenties geplaatst in kranten in de ons omringende landen.
De melding is afkomstig van Ali Mahmut. Die weet nooit iets. Hij geeft hooguit een naam, een geboortedatum, de plek van overlijden, meer krijg je er zelden uit. Maar deze man die weet ik wel. Die heb ik in de krant gelezen, misschien wel op teevee gezien. Dat klopt. Hij is eenvoudig te googelen. Dit persbericht van de Politie Amstelland is voornaamste gegevensbron:
‘Lichaam dode man aangetroffen / Blijburg / Amsterdam-Noord (24/05/2007)
Woensdagavond 23 mei 2007 is tussen de zandhopen nabij de grote parkeerplaats op Blijburg het stoffelijk overschot van een nog onbekende man aangetroffen. Het lichaam van de man werd ontdekt door een voorbijganger.
Het slachtoffer is een blanke man, lengte circa 1.70 meter en zijn leeftijd wordt geschat tussen de 40 en 50 jaar. Uit de eerste onderzoeksresultaten blijkt dat er geen sprake is van geweld. Bureau Opsporing van district Noord heeft de zaak in onderzoek.
Rechercheurs van Bureau Opsporing district Noord zijn op zoek naar getuigen die de identiteit kunnen onthullen van de woensdagavond op Blijburg aangetroffen dode man. Het slachtoffer werd door een voorbijganger gevonden die vervolgens de politie alarmeerde. Uit het gisteravond ingestelde forensisch technisch onderzoek bleek dat er geen sprake was van geweld. Verder onderzoek zal moeten uitwijzen hoe de man om het leven is gekomen. Tot nu toe heeft het rechercheteam nog geen idee wie het slachtoffer is en wordt de hulp van de media en de kijkers ingeroepen. Het signalement van de dode man wordt als volgt omschreven: – Blanke man, – lengte 1.70 meter – 40-50 jaar – kort, geblondeerd haar – blauwe spijkerbroek Levi’s – zwart lederen jack, maat 52 – zwart T-shirt – zwarte schoenen, maat 42.
Getuigen die het slachtoffer herkennen op de getoonde foto worden dringend verzocht contact op te nemen met Bureau Opsporing district Noord. De foto is ten behoeve van de vaststelling van de identiteit. Het verzoek is om nadat zijn identiteit bekend is de foto niet meer te gebruiken ten behoeve van publicatie. Deze link verwijst naar een foto van het slachtoffer: http://www.ter-plaatse.nl/detail.asp?case=1385.’
Dat alles meldt het persbericht. De schoenmaat van het slachtoffer komt overeen met de schoenmaat van mijn zoon. Of de schoenen even nieuw zijn als de zijne of reeds versleten vermeldt het persbericht niet. Het meeste dat het slachtoffer droeg is zwart, de schoenen, het T-shirt, het lederen jack. De spijkerbroek, hoe verrassend, wordt blauw genoemd. De foto toont een man met een geleefd gezicht, zo op het oog een party-crasher, iemand die wel in het milieu van het stadsstrand gelokaliseerd kan worden. Dat zal niet het geval zijn: dan was hij wel herkend. Volgens de politie is zijn haar geblondeerd. Zijn wenkbrauwen en wimpers zijn zo te zien op de foto even blond. Mijn geliefde laat haar winpers af en toe zwart verven, voor een duidelijker oogcontour. Zij betwijfelt of blonderen mogelijk is, het lijkt haar een pijnlijke affaire. Je hebt er immers een krachtig bleekmiddel voor nodig. Dat wil je niet in je oogjes krijgen, zelfs al houd je ze gesloten.
Hij heeft wel iets exotisch, alsof hij voor de helft uit Mongolië komt. Hij is er klein genoeg voor. Maar zijn huid is bleek, ofschoon die licht gebruind lijkt, in de zon. Geprononceerde neus. Gulzige, toch smalle mond. Brede wangpartij, de wangen zelf wat ingevallen, maar dat kan ook aan het postume karakter van de foto liggen, evenals de licht wijkende kinlijn.
Eva Gerlach laat voorafgaand aan de uitvaart weten dat ze zich wel kan vinden in de meegeleverde muziek, zoals die op St. Barbara doorgaans bij eenzame uitvaarten klinkt: het Air van Bach, de Winter of de Herfst van Vivaldi, het Ave Maria van een willekeurige artiest, want iedereen heeft wel eens Ave Maria gezongen. ‘De standaardsmartlappen van de Dienst hebben wat mij betreft altijd een gepaste absurditeit.’ Zelfs de muziek zal je vreemd zijn, in je laatste moment van aandacht.
Woensdagochtend. Eindelijk is de zon terug. Het is ook niet meer zo koud. Ik las in de krant dat Gerard Cox gisteren zijn stokoude hit ‘Tis weer voorbij die mooie zomer’ had gezongen, op de televisie. Bij wijze van protest. Tegen de regen. Als ik op mijn gemak naar St Barbara fiets, kom ik een vreemd hoopje schoenen tegen: één kinderschoen, in paars en groen, één bruin suède dameslaars, één bruinlederen dameslaars, één kapotte sandaal en tenslotte een compleet paar gebloemde muiltjes, in goede staat. Op de begraafplaats tref ik Ali Mahmut aan, alsmede Henk van Zuiden, die als coördinator van de plaatselijke Poule des Doods vanuit Den Haag is komen reizen om eens te bekijken hoe zo’n eenzame uitvaart verloopt. We spreken onze tevredenheid uit met de verbeterde weersomstandigheden. In Turkije schijnt het bijna veertig graden te zijn: vakantiegangers beklagen zich. Ze willen terug naar huis. Veel te heet.
Ali Mahmut vertelt over zijn geboorteland Irak, waar het dikwijls 45 graden wordt, in de zomer. Dan kun je echt niet naar buiten, ’s middags. En zout heb je dan nodig, veel zout. Heeft hij het toch negenentwintig jaar uitgehouden. Ik herinner me een uitvaart of zes, zeven geleden, met dichter van dienst Rogi Wieg, die hem uithoorde over zijn herkomst. Bij die gelegenheid vertelde hij dat hij een Iraakse Koerd is. Hij was kapitein in het leger, moest in die eindeloze zinloze oorlog tegen Iran vechten, is uiteindelijk met zijn eenheid de grens over gevlucht. Met veel omwegen in Nederland beland.
Even later komt de lijkwagen aangereden. Mooi zwart, heel schoon, glimmend gepoetst, met een fluisterstille motor. De kist wordt uitgeladen, de uitvaartleider komt een hand schudden, de jonge meneer Degenkamp meldt zich. Kwart voor tien. We staan klaar om te beginnen. Alleen de dichter van dienst ontbreekt nog. ‘We hebben de tijd,’ zegt junior, er staat geen uitvaart achteraan gepland. We wachten.
Als het tien uur is geworden nog altijd geen spoor van de dichter. Ik loop de begraafplaats af, in de hoop haar komst met mijn hoopvolle aanwezigheid aan de smalle weg die ervoor langsloopt te bespoedigen. Bij iedere fietser kijk ik schattend in de verte. Een man. Niet goed. Een vrouw met een staart komt wijdbeens peddelend voorbij. Kan het ook niet wezen. Ik krijg sowieso geen beeld van Eva Gerlach op een fiets. Ze lijkt me meer het wandeltype. Uiteindelijk ontwaar ik haar frêle gestalte die met verende passen gezwind in de juiste richting komt aanmarcheren, rugzakje om, dikke zolen onder de zwarte sportschoenen, schoenen waarmee het goed vaart maken moet zijn. Als ze is genaderd vertelt ze over een buschauffeur, die zich een halte te ver herinnerde dat hij een passagier voor begraafplaats St. Barbara vervoerde, aan het einde van een tunnel. Dus moest zij terug die tunnel door, een tunnel waarin niemand liep om haar de weg te wijzen. Uiteindelijk een man op een fiets die stilhield om te bellen, die ze kon vragen waarheen te gaan. Maar dat kon natuurlijk pas nadat hij haar zeven volle minuten had laten wachten op zijn belangrijke gesprek. Nieuwsgierig vraag ik wat de fietser allemaal voor belangrijks te bespreken had. Het lijkt me niet gemakkelijk, zo lang naast iemand te staan die doet alsof hij je niet heeft opgemerkt.
‘Hij sprak met zijn vriendin. Of vrouw. Iemand die zo ongelukkig was om met hem zowel het bed als een huishouden te delen. Hij had mij niet niet opgemerkt, want toen ik vroeg of ik hem iets mocht vragen, snauwde hij: ‘nee dat gaat nu niet dat zie je toch, ik ben bezig’.
Hij was mijn enige hoop, alle andere Mensen op die boulevard zaten in Auto’s. Hij had zo’n echte hardcore fietsersuitrusting aan, met veel geel en dingen om zijn knieën. Hij belde met zijn gezicht nadrukkelijk van mij afgewend, maar ik luisterde natuurlijk scherp. Hij was kwaad omdat zij de sleutel in de voordeur had laten zitten en zij moest niet denken dat omdat zij Die Dingen Deed, hij van haar afhankelijk was, hij was van niemand afhankelijk. Zij was precies zo’n teef als haar moeder. Hij bleef de rest van de dag weg en zij zag maar. Dit zo’n 7′, met variaties en luistertijd (soms luisterde hij even.)’ Schrijft Gerlach later als antwoord op mijn vraag. ‘Ik hoop dat hij dit leest.’
Hij was misschien niet blij dat hij gestoord werd in zijn gesprek, maar wist in ieder geval de juiste richting te duiden. Het was nog maar één minuut, in de richting waar ze juist vandaan kwam. Zo was ze dan toch tot hier geraakt. Gezamenlijk wandelen we de begraafplaats op. Of er nog iets meer bekend is geworden over onze man. Niets. Het begroetingsritueel wordt haastig afgewikkeld. Iets verlaat stappen we de aula binnen.
Het Air van Bach klinkt op. De vader aller begrafenismuzieken. Gerlach zit naast me, in de linkerbank, Van Zuiden en Mahmut hebben rechts plaatsgenomen in de krappe, harde kerkbankjes. Het is er moeilijk stilzitten. De zitting is te kort, de voetensteun zit te hoog, men raakt met de knieën de voorste rij aan. Om de een of andere reden neemt nooit iemand plaats op de voorste rij, we schuiven altijd een rij naar achter naar binnen. Gerlach gaat verzitten, schuift op, vraagt zacht: ‘Ga jij nog iets over de man vertellen?’ ‘Nee’ zeg ik verbaasd, dat doe ik nooit, dat laat ik de dichter van dienst. ‘Zal ik dan nog wat vertellen?’ ‘Doe zoals je goeddunkt.’ Ze schuift weer terug naar haar oorspronkelijke positie. Als Het Air voorbij is, neemt ze plaats achter de katheder en schetst in extenso wat ze van haar dode weet. Dat duurt maar een minuut. Veel valt er niet te vertellen.
gedicht voor case 1385
Meneer we gaan het niet hebben over dood,
u hebt dat lichaam immers nog en van
dat leuke haar en u bent fris gebruinden houdt niet van gezeur, die scheve grijns
werkt alle nonsens aan de kant – u was
tot op de wimpers geblondeerd, uw kop
zwaar opgezet maar u mankeerde niks,zoveel staat vast. We houden het licht: de langste
dag, de zon hing in uw hoofd te roken,
de lucht was nog niet dicht en uw mond kon
nog open dus u lachte, ik zeg, u
kennende, u lachte zonder end,meneer er zit een vogel hinderlijk
te fluiten terwijl ik dit tik, hij krijst
dat er nog kansen zijn, een derde nest, gevlekt en wel en
lustig achter wormen aan, meneer u moet
ze niet geloven die vertellen dat u daar
bent doodgegaan.
© Eva Gerlach, 27 juni 2007
Ze spreekt met zachte stem, haar zinnen beginnen altijd iets hoger van toon dan ze eindigen, ze glijdt langs haar eigen woorden omlaag, schijnt het. Dat verleent haar gedicht een merkwaardige vanzelfsprekendheid. Ik weet niet of het ooit wetenschappelijk is aangetoond, dat de dingen meer waarheid lijken te bezitten als ze van hoog naar laag gaan in plaats van andersom, dat u heel laag begint en langzaam opstijgt. Me dunkt dat de toehoorder u niet zou geloven. Vooral niet als u daarbij ook de snelheid van spreken nog zou opvoeren. Ik geloof wel dat ik een vogel hoorde, buiten, terwijl de dichter vertelt van een vogel, die ze hoorde, terwijl ze zat te tikken.
Inmiddels heeft van Chopin een opmerkelijk korte versie van een Prelude weerklonken in e- mineur, ik schat anderhalve minuut, naadloos gevolgd door de uitsmijter, ‘Morgenstimmung’ van Grieg, uit de Peer Gynt Suite, alles afkomstig van de cd ‘De Mooiste Klassiekers,’ respectievelijk de nummers 1, 3 en 9. De jonge Degenkamp komt uit zijn muziekhok tevoorschijn. Er zit een vetvlek op de spiegelruit van waaruit de beheerder de aula kan overzien, alsof iemand er zijn neus tegenaan gedrukt heeft. Ik mis de sigarenlucht van de oude, die altijd even opsteekt, als hij toch daar zit. De uitvaartleider komt naar voren, buigt voor de kist, de dragers volgen aan weerszijden. Plaatsen zwijgend hun hoed op het hoofd, stappen naar voren en rollen de kist de aula uit, nadat de uitvaartleider zich heeft omgedraaid. Ook hij zegt niets. Het ‘Heren alstublieft’ blijft achterwege, evenals het handgebaar waarmee de uitvaartleider het teken hoort te geven aan het publiek, dat het tijd is, zich uit de smalle banken te verheffen. Dan verheffen wij onszelf maar.
Hij is nog jong, wellicht komt een en ander voort uit verlegenheid met de situatie. Nog even stil wandelen we achter de kist aan, slaan aan het einde van de brede hoofdweg linksaf, meestal gaan we rechts, en komen op een bijna maagdelijk vak terecht, waar zijn laatste zandhoop deze arme man tenslotte wacht. Langs de spoorlijn dendert een trein voorbij, en even later nog één. Je kunt nog weg, het is niet ver. Zwijgend wachten we tot de toebereidselen zijn voltooid.
De bloemen worden van de kist genomen, het gedicht wordt erop teruggelegd, met vier hoopjes zand gezekerd. Als de kist naar tevredenheid is geplaatst, nemen de dragers afscheid, met een hoofs knikje naar de kist en een blik op de verlegen uitvaartleider die ons voorgaat naar waar de jonge Degenkamp ons opwacht. ‘Wil er iemand nog iets zeggen?’ vraagt hij dan. Niemand geeft antwoord. ‘Dan nemen we nu een moment stilte in acht’. Voor wie die stilte wordt betracht vertelt hij er niet bij. Ik schat een seconde of dertig. Dan bukt de jonge Degenkamp zich om de kist te laten dalen.
Later schrijft Gerlach: ‘kijk jij wel eens mee met de kist als die omlaag gaat? Ik deed het voor het eerst geloof ik, het effect is hetzelfde als wanneer een perron wegrijdt omdat de trein zich in beweging zet. Het hele graf leek omhoog te komen, vast van plan zich zo meteen met kist en al richting cumuli te begeven.’
Ik antwoord haar: ‘ik kijk altijd. Als hij helemaal tot onderin zakt, kijk ik niet tot het einde van de rit, dan wordt het daar beneden al donker, dan krijg ik last van hoogtevrees. De angst het evenwicht te verliezen en vervolgens zelf, achter de kist aan, in de kuil te storten. Het is overigens mijn stellige overtuiging dat hij vanmorgen twee steken diep zakte, niet één. Er kan gemakkelijk nog iemand bovenop.’
Laat het, daar en dan, bij die iemand, een gezellige drukte wezen.