Eenzame uitvaart nummer 189
I.M. A.E.D.
begraafplaats St. Barbara, vrijdag 30 januari 2015, 10 uur
dichter van dienst: Eva Gerlach
Ali Mahmood meldt dat de heer D. dood gevonden is in zijn woning aan het Fridtjof Nansenhof in Amsterdam, Bos en Lommer, een wijkje met piepkleine laagbouwwoninkjes. Hij is een natuurlijke dood gestorven. Ongehuwd, geen kinderen, zijn familie woont niet in Nederland. Mahmood vond in zijn woning wel aanzichtskaarten van zijn broer in Suriname, maar vond geen adres van deze broer. De heer D. werd geboren op 13 april 1932 in Paramaribo, hij is op 20 mei 1954 in Nederland aangekomen. Er is geen testament. Hij had een AOW-uitkering en genoot van ‘budgetbegeleiding’ van de C.A.V. ‘Wat C.A.V. betekent moet u mij niet vragen,’ meldt Ali, dus ik vraag hem wat C.A.V. betekent. Daar kan hij wel om lachen. ‘Dat moet eenvoudig te googlen zijn,’ stel ik hem gerust. ‘CAV is een onafhankelijke dienstverlener en ondersteund mensen die door ziekte of bijzondere omstandigheden hun financiële zaken niet meer kunnen …’, inderdaad. Mensen die problemen met spelling hebben raad ik aan hun geluk elders te beproeven.
Hoe dan ook, de dienstverlener heeft voortreffelijk werk verricht, de heer D. heeft ‘een beetje saldo’, toch een paar duizend euro, en een uitvaartverzekering van 500,-, wat natuurlijk niet genoeg is, maar toch. ‘Tussen ons,’ vertelt Ali, ‘ik heb op zijn woning dingen gezien. Aluminiumfolie. Lepeltje. Het was een vieze woning.’ Als hij drugs gebruikte, moet hij bekend geweest zijn bij allerlei instanties, toch? veronderstel ik. Tenminste bij het drugspastoraat, of zoiets. Daar heeft Ali niet aan gedacht.
Hij vindt: ‘Zeg het maar. Ik kan ze bellen of ze hem kennen, maar ja, dan gaan ze waarschijnlijk alles regelen.’ Ik vind dat hij het moet proberen, of meneer D. daar bekend is. ‘Goed. Dan bel ik je morgenochtend of het doorgaat.’
De volgende ochtend meldt Ali dat de uitvaart wordt doorgezet: hij heeft ingesproken bij het drugspastoraat en ze hebben niet teruggebeld. Dan moet mevrouw Versteeg zelf maar weten of ze wil komen. ‘Ze is welkom.’
De vrijdagochtend brengt een laagje sneeuw, als ik door het park naar de begraafplaats fiets ligt alles er schitterend bij: ook de kleinste takjes van de bomen zijn sneeuwwit toegevroren. De lage zon zet er een reusachtige schijnwerper op. De lijkwagen is al gearriveerd – ik heb extra voorzichtig de bochten genomen. Er zijn weer nieuwe dragers, de verjonging van het dragersbestand is wederom aanzienlijk. Ik vraag of ze in de zaal komen zitten. Daar kijken ze van op. ‘Als u dat wil, dan kan dat wel, denk ik,’ klinkt het aarzelend.
Ik overhandig meneer Degenkamp de muziek: Benjamin Clementine, Mirel Wagner. Ik heb de eerstgenoemde gisterenavond pas in huis genomen, tot op het laatst geaarzeld welke nummers het beste bij meneer D. zouden passen. De uitvaartleider neemt het voor kennisgeving aan. ‘Wilt u dat ik u aankondig?’ vraagt hij aan Eva. ‘Doet u maar wat u normaal gesproken ook zou doen.’ Hij schrijft haar naam op zijn papiertje. Ook Ali Mahmood arriveert, hij heeft nog voorzichtiger gefietst dan ik, omdat hij ooit is gevallen, toen het glad was, met zijn fiets. Hij laat de pols zien waarop.
Het wordt tien uur, we gaan de aula binnen. Ali en Eva schuiven in op rechts, dus om het evenwicht te herstellen ga ik links van het gangpad zitten. Benjamin Clementine zingt Winston Churchill Boy: ‘Never in the field of human affection / Had so much been given for so few attention.’ Kijk, dan ben je binnen. De uitvaartleider kondigt zoals aangekondigd aan dat hij het woord zal geven aan Eva Gerlach. Ze vertelt dat ze tot haar achttiende in Suriname heeft gewoond – meneer D. is op zijn tweeëntwintigste hier naar toe gekomen.
tapu bro*
Je moet je rustig houden en je houdt je
rustig, weet je veel van de tijd,
weet je veel van welke stem er in je praat
van hier, van daar, het gaat maar door en iemandvraagt wat je wilt en je zegt waar moet ik zijn
in het donker en zij met hun stemmen
van overal tegelijk zacht zacht blazen antwoord,
uitgestreken, dun, een trommelvlies zostrak en het kloppen begint, hart op hart af, net
als in het verhaal van Spin met broer Dood op zijn hielen,
Spin klimt, Dood kan niet klimmen dat weet iedereenen Spin denkt aan vroeger, ze hielden hem vast op hun schoot,
in hun armen, hij hoorde ze zingen
en Dood zit op een stoel en wacht tot je van het plafond valtmaar je danst je staat op hun knieën je graaft in hun haar
en ze nemen je terug die van vroeger je leeft je bent waar.* ‘sluit je adem’, sterf.
Mirel Wagner zingt ‘Dirt’, een nummer dat ik al heel lang op mijn verlanglijstje voor een eenzame uitvaart had staan, en vandaag klopt het nummer eindelijk. Benjamin Clementine zingt tot besluit Gone: ‘All will be gone / After all / Before we all get to the knowing / All will be gone.’ Zo is dat. We lopen achter de baar aan de wijdse witte wereld in, over schoongeveegde paden. Bij de aula staat een boom te dampen in de zon, fascinerend gezicht, dat de damp aan de zonzijde letterlijk van de boom slaat. Ik kan het niet nalaten erop te wijzen.
Bij het graf zijn we stil om deze mens te gedenken, ‘dat hij mag rusten in vrede.’ Vier porties halfbevroren zand verlaten de schep. Mahmood verwondert zich over hoe men die paden geveegd zal hebben, met een machine gaat het niet, dan veeg je al het grind mee, en met de hand moet het een enorme klus zijn, dan moet er iemand wel heel vroeg zijn opgestaan. Tijdens de koffie bevestigt meneer Degenkamp de veronderstelling dat men al heel vroeg in de weer was met het handmatig vegen van de paden en praten we over het vreemde televisie-incident van gisteren, dat het Journaal een uurlang alleen uit testbeeld bestond. Ali is vooral benieuwd naar wat die Tarik nu eigenlijk te melden had, hij moet een belangrijke boodschap hebben willen overbrengen, waar ik de uitzending beslist ook spannender gevonden had wanneer hij wel aan het woord gekomen was. We speculeren over zijn ouders, of die nu dood of juist gescheiden zijn: we weten het niet. Nog niet.
© voor het gedicht: Eva Gerlach
© voor het verslag: F. Starik
+