Eenzame uitvaart #147, Amsterdam

Eenzame uitvaart nummer 147
I.M. P. L.
Begraafplaats St. Barbara, donderdag 10 mei 2012, half twaalf
Dichter van dienst: Anneke Brassinga

In de trein word ik op maandag aan het eind van de middag mobiel gebeld door Van Bokhoven. Hij belt vanuit zijn huis. Voor hem is het al avond. Ik noteer in het wilde weg wat aantekeningen op een envelop. Een oudere meneer, die in zijn auto is gestapt en naar het ziekenhuis is gereden. Longkanker. Hij wilde geen behandeling, maar is toch opgenomen, en uiteindelijk in een hospice gestorven. Ach. Ook donderdag. Aansluitend op de uitvaart, die vorige week al werd gemeld. Slechte verbinding. We spreken af morgenochtend weer te bellen, op kantoor.

Als ik thuiskom, vind ik een briefje van Anneke Brassinga. Ze doet alles met de post en de telefoon. Ze behoort tot de zeldzamen, die niet over een computer beschikken, maar alles nog op de typmachine doet. ‘Dat geeft zo’n fijn geluid.’ Nu komt dat briefje goed uit. Ik spreek op haar antwoordapparaat in dat meneer Van Bokhoven juist een uitvaart heeft gemeld, het fijne weet ik er nog niet van, hij is morgen om halftien weer op kantoor. Maar ik kom er niet door. ‘Telefonisch in gesprek’ wordt dat daar genoemd. Dan word je doorverbonden met de afdeling Noodverblijf. ‘Ah, Starik, van de dichters.’ Ja, Van Bokhoven heeft mijn nummer. Hij zal terugbellen. Dat doet hij pas tegen het eind van de middag, als ik me ernstig zorgen maak, bijna een dag kwijt, en het is al dinsdag. ‘Mevrouw Brassinga heeft mij vanochtend al gebeld, meteen om half tien, dus ik dacht niet dat het nog nodig was. Ik heb haar alles verteld.’

Gelukkig. Alles komt goed. Ik besluit het te laten voor wat het is. Wonderlijk, niettemin.
Het zal de eerste eenzame uitvaart ooit worden waarbij ik niet weet wie er precies wordt weggebracht, en waarom. Ik zoek muziek uit voor nummer een en nummer twee, voor het geval dat. Ik moet er maar op vertrouwen dat alles goed komt.

Even na half elf hebben we afscheid genomen van mevrouw Van D. Tegen elven komt Anneke Brassinga de begraafplaats op lopen. Best vroeg, vindt ze zelf ook. Ze is met de bus gekomen. Haar fiets staat in de stalling, en er is iets met de chipkaart die haar toegang tot de stalling zou moeten verlenen. Ze kan haar fiets wel door het raam zien staan, maar ze kan er niet bij. De regen is opgehouden. Ik sta buiten met meneer Mahmood te kletsen. Mijn zoon zal later vandaag zijn rijbewijs halen. In één keer, is de bedoeling. Mahmood vertelt over zijn eigen dochter en zoon. Trotse vaders, merkt Anneke op. De dag na de uitvaart vind ik haar verslag in mijn postvak, waarvan ik de relevante passages hieronder heb overgetikt, want dat is de consequentie van de typmachine: je eigen computer verandert dan ook weer in iets dergelijks.

“Meneer P. L. is achtentachtig jaar geworden en op 4 mei gestorven in het hospice van Sint Jacob op de Plantage Middenlaan. Het is een zachte, donkere, dreigende voorjaarsochtend. Starik en mijnheer Mahood hebben nog natte voeten van de voorafgaande Eenzame Uitvaart. Nu we voor de aula staan te achten op de auto met P. L., breekt heel even de zon door. De platanen zijn geknot en steken wondermooi knokig af tegen de regenlucht.

P. L. was een ‘natuurlijk kind’, dus buiten de echt geboren, is me verteld. Hij heeft vanaf 1961 af op hetzelfde adres in de Lumeystraat gewoond, op drie hoog achter een zware deur, aan de binnen- en buitenzijde verstevigd met stalen strippen. Post ontving hij niet thuis, maar in zijn postbus. Een voorzichtig, op zichzelf levend man.

Met de ene overbuurvrouw met wie hij af en toe koffie dronk is het contact verbroken. Hij heeft haar in zijn laatste dagen op Sint Jacob niet meer willen ontvangen, daarom komt zij nu ook niet naar de begrafenis. Mijn stille hoop dat ze toch nog komen zal, vervliegt in de rook van onze sigaretten, terwijl de begrafenisauto het terrein oprijdt.
Een groot boeket op de kist, van het spaargeld van meneer L. Zes dragers. Ik heb Frans klinkende componisten meegenomen: Josquin, Clemens non Papa, Ockeghem. Non Papa misschien omdat hij zijn vader nooit gekend heeft?

In de aula is het sereen en stemmig als altijd. Starik heeft me juist verteld dat hij niet bijzonder van Josquin houdt, die hem ooit als ‘de mooiste muziek ter wereld’ was aangeraden, en ja, dan kan het alleen maar tegenvallen. Nu moet hij, helaas, omdat ik het meenam, het Agnus Dei uit de mis ‘Faisant Regrets’ aanhoren. Die regrets komen dus goed uit.

Na de muziek en het gedicht lopen we gedrieën zwijgend achter de dragers aan – de kist ligt een beetje scheef door hun verschillende lengte. Voorop gaan de uitvaartleidster en mijnheer Degenkamp junior. Het blijft nog even droog. Na een schepje zand op de kist, een kop koffie in de koffiekamer, gaan we allen ons weegs, om voor de volgende bui binnen te zijn. Dit was een eenzame Eenzame Uitvaart, misschien omdat het de tweede van de ochtend was?” Aldus Anneke Brassinga.

HONKVAST

Ze zeggen: je was een gesloten man, en bijna
kluizenaar, achter een zware deur versterkt met
stalen strippen, in een woning waar nooit

iemand kwam. Je nam niet op maar belde terug.
Ik durf je amper toe te spreken – jij strakke man
van achtentachtig die zelf de auto pakte om

naar het ziekenhuis te gaan, doodziek.
Nu je niet meer in leven bent, is over je leven
meer dan ooit bekend. ’t Voelt haast brutaal

als ik me indenk hoe het voor je was
om vaderloos te zijn en zeventien, toen ’t oorlog werd.
Maakt dat honkvast, nadien? Wie zich opsluit

is vertrouwd met angst, onveiligheid.
Op Dodenherdenkingsdag is je eind gekomen,
wij herdenken nu jou en vragen ons af:

Wat is vrede? De rust van een graf?

(C) Anneke Brassinga.
(C) voor verslag: Brassinga/Starik.